zou ik zeer geslaagd achten, als hij het niet "met het oog op de toekomst" gewenst
gevonden had dat Nederlandse staatslieden gedwongen werden zelfstandiger tegen
over Willem III te staan dan de Belgen tegenover hun Leopolds (p. 96).
Bepaald nieuw is de mededeling dat onze koning in 1862 geweigerd zou hebben
Prins Hendrik koning van Griekenland te laten worden, daar de moeilijke tijden
het Huis van Oranje-Nassau noopten alle krachten in te spannen om het gezag
over zijn landen te behouden en daarom uitbreiding van zijn invloedssfeer te voor
komen.
Belangwekkend zijn ook de mededelingen van Tamse over de houding van de le
den onzer dynastie niet alleen tegenover de Leopolds, maar vooral ook tegenover
Napoleon III en Pruisen van 1866-1870, mede i.v.m. het bezit van het Groother
togdom Luxemburg. In 1868 wilde Lambermont dit land met België verenigen;
in 1869 hoopte hij een economische unie tussen België en Luxemburg tot stand te
brengen en op economisch gebied het herstel van het Verenigd Koninkrijk van
Willem I te bereiken, maar in 1870 is Lambermont voorzichtig als na het uitbre
ken van de Frans-Duitse oorlog de bevolking van het groothertogdom onrustig
wordt. Toen Tamse dit schreef waren hem de volgende publicaties van Christian
Calmes niet bekend: "Le Luxembourg dans la guerre de 1870" (in: Hémecht,
Zeitschrift für Luxemburger Geschichte, 22e jg., 1970, p. 145-184) en "Vor hun-
dert Jahren 1870/1871 "heim ins Reich" "(Hémecht 23e jg., 1971, p. 13-41).
Evenmin kende Tamse: Emil Haag, "Was wollte Bismarck mit der Luxemburger
Affare 1867?" (evenzo in Hémecht, 23e jg. 1971, p. 43-58).
Op één punt is de uiteenzetting van Tamse voor mij onvoldoende. De minister
van Buitenlandse Zaken Cremers schreef in april 1866 dat Willem III het liefst
met Oostenrijk tegen de Pruisen wilde meevechten "pour les écraser comme des
punaises", maar toen dit land in juli de Oostenrijkers bij Königgratz had versla
gen, wilde Koningin Sophie "een gewapende interventie tegen Pruisen". Op p. 58
documenteert Tamse dit laatste in noot 157 zonder meer: "Sophie aan André, 18
juli 1866, Papiers et correspondance [de la familie impériale], I, [Paris] [1871],
14 vlg."
Bij onderzoek bleken dit de na de val van Napoleon III in beslag genomen docu
menten te zijn, die door het voorlopig bewind in Parijs waren uitgegeven. De brief
van koningin Sophie (zonder aanhef of ondertekening, zonder haar verblijfplaats)
vindt men daar inderdaad terug en wel op p. 12-13, als geadresseerd aan "d'An-
dré". Maar wie was dat? Boven de brief staat op p. 12 gedrukt: "La lettre qui suit,
adressée par la reine de Hollande a M. d'André lors de la guerre de 1866, se
trouvait dans les papiers de M. Conti: La note mise en tête est de l'écriture de
Napoléon". Het was dus Napoleon III die boven deze brief schreef: "Copie d'une
lettre de la reine de Hollande a M. d'André".
Maar wie was deze persoon? En hoe kwam zijn brief bij Conti? Charles Etienne
Conti (1812-1872) werd in dec. 1864 particulier secretaris van Napoleon III en
chef van zijn kabinet. Na de val van Napoleon begeleidde hij keizerin Eugénie in
september 1870 naar Engeland. Aldus de Dictionnaire de biographie fran$aise,
onder leiding van Balteau, Barroux en Prévost, deel IX, Parijs 1961, kol. 539-540.
314
Reeds in de uitgave der Papiers secrets brülés dans l'incendie des Tuileries (Brus
sel 1871, p. 159) stond Conti vermeld als kabinetschef van de keizer.
Een "D'André" heb ik nergens gevonden. Wèl noemt de genoemde Dictionnaire
(II, Parijs 1936, kol. 897-900) de jurist, politicus en bankier in Parijs, Alfred
André (1827-1896), welke uitgesproken protestant te Versailles met Bismarck on
derhandelde over de capitulatie van Parijs. Voor ons doel komt hij m.i. eerder in
aanmerking dan de historicus en archivaris van het departement de la Lozère Fer
dinand André (1829-1898) (Dictionnaire a.v. kol. 912). Maar de vraag blijft wie
D'André was? Waar berust de grosse van de brief van Koningin Sophie, die for
meel niet aan Napoleon III gericht was?
Reeds P. I. Blok maakte in 1911 in deel I van het Nieuw Nederlandsch Biogra
fisch Woordenboek (i.v. Koningin Sophie, kol. 1479) gewag van haar in 1870 be
kend geworden "vertrouwelijken brief (die Blok op 31 juli 1866 dateert) van
waarschuwing voor de gevaren die den franschen troon uit Duitschland en Italië
dreigden".
In 1938 schreef N. lapikse (in: De geschiedenis van het Huis van Oranje-Nassau,
II, p. 268) dat Sophie in 1866 aan Napoleon III verweet: "gij laat toe dat de zwak
ken worden vernietigd" (kennelijk de vertaling van "Vous permettez de détruire
les faibles" in de brief aan D'André).
In 1963 gaf I. J. Bouman in "Op en om Oranje's troon" (p. 167) deze brief van
Koningin Sophie van 18 juli 1866 niet helemaal juist weer. lammer dat Tamse
aan deze zaak niet meer aandacht geschonken heeft.
Naast zijn oordeel over de beperkte betekenis van Koning Willem III als diplo
maat staat de uitspraak van Gerretson vóór 1940 tegenover mij: "Thorbecke be
greep niets van buitenlandse politiek. De Koning heeft op dit gebied een beschei
den verdienste". Robert Fruin had in zijn artikel: "De drie tijdvakken der Neder-
landsche Geschiedenis" (De Gids 1865) terecht gemeend dat Nederland zijn on
afhankelijkheid kon behouden omdat de grote mogendheden elkaar het bezit van
deze staat van de tweede rang niet gunden. In zijn literatuuropgave vermeldt Tam
se niet dat deze studie opgenomen werd in Fruins Verspreide Geschriften I. Ook
t.o.v. herdrukken van P. Geyl is hij niet volledig.
Nog dient vermeld dat Tamse niet scheen te kennen het werk van Horst Michael:
"Bismarck, England und Europa (vorwiegend von 1866-1870). Eine Studie zur
Geschichte Bismarcks und der Reichsgründung", München 1930 (deel V der
Forschungen zur mittelalterlichen und der neueren Geschichte), waarvan de pp.
223-265 handelen over "Der belgisch-französische Eisenbahnkonflikt und die Fra-
ge einer deutsch-englischen Verstandigung".
Na zijn gedegen proefschrift publiceerde Tamse in de Internationale Spectator
van 22 december 1974 een artikel over "Een historisch monument in het neder-
landse buitenlands-politieke denken", in dit jaar gevolgd door "The political myth"
(in: Britain and the Netherlands V, 1976, p. 1-18). Verder bereidt hij de uitgave
der briefwisseling voor van Koningin Sophie met de Britse minister van buiten
landse zaken Lord Clarendon, welke publicatie ik met spanning tegemoet zie.
J. Steur
315