archief en er zijn dus wel wat onderlinge verschillen te signaleren. Meestal is er
een scheiding gemaakt tussen "persoonlijke" en "zakelijke" stukken, met welke
laatste doorgaans stukken betreffende goederen bedoeld zijn. In sommige inventa
rissen zijn bovendien de "ambtelijke stukken" bij elkaar beschreven. Dat is niet
het geval in de inventaris Van den Bergh; in dit archief bevinden zich wel veel
ambtelijke stukken, maar die zijn terecht geplaatst binnen de persoonlijke
archieven, die veelal een indeling in drieën hebben: ambtelijke, financiële en ove
rige stukken. Het kan echter soms gewenst zijn ambtelijke stukken wel bij elkaar
te beschrijven en dat doet zich voor wanneer leden van één familie elkaar in een
zelfde ambt opvolgen zoals dat van drost, markerichter, ambachtsheer of regent
van een liefdadige instelling. Of men dit geheel nu in een afzonderlijke afdeling
van de inventaris beschrijft (Overcinge, Westervelde), in een appendix (Hackfort),
of onderbrengt in een afzonderlijk hoofdstuk in hetzij afdeling I (Keppel), hetzij
afdeling II (Repelaer) is van ondergeschikt belang.
Evenals dat bij stukken betreffende goederen het geval is zal men voor elk archief
opnieuw moeten beslissen welke indeling het meest doelmatig is. Dat hierbij toch
wel sprake is van een zelfstandige keuze en ingrijpen van de inventarisator maakt
Venner duidelijk in zijn inleiding op de inventaris van het familiearchief Van den
Bergh. Zijn beschouwingen zijn de moeite van het lezen en overdenken waard
voor ieder die met dergelijke problemen te maken krijgt. Venner koos uiteindelijk
voor een indeling in "archieven van personen" en "stukken betreffende goederen",
met deze betiteling aangevend dat in het tweede deel van zijn inventaris in feite
het pertinentiebeginsel overheerst.
Een rigoureuse toepassing van het herkomstbeginsel kan bij familie- en huisarchie
ven inderdaad leiden tot een zeer onoverzichtelijke inventaris; persoonlijk heb ik
daarom geen enkel bezwaar tegen een meer soepele toepassing, mits men zich re
kenschap geeft van wat men doet en waarom.
Brievencollecties
In een aantal van de hier besproken inventarissen komen grotere brievencollecties
voor. Ik heb over de beschrijving van dergelijke collecties al eerder mijn hart ge
lucht (NA 77 (1973) blz. 125-129) en ik zie met blijdschap dat de perioden waar
binnen brieven zonder nadere opgave van jaren beschreven worden niet meer zo
groot zijn genomen: doorgaans slechts vijf jaar. Het aantal brieven wordt slechts
incidenteel vermeld in de inventaris De Savornin Lohman gebeurt dat bijvoor
beeld alleen bij de brieven waarvan de afzender onbekend is. In de inventaris Van
der Capellen hadden de aanduidingen "pak" en "omslag" een aanwijzing kunnen
geven, ware het niet dat deze bij de nadere omschrijvingen zijn weggevallen, zodat
we niet weten welke nummers pakken en welke omslagen zijn (nrs. 453-471, 19
pakken en omslagen; nrs. 495-559, 62 omslagen en pakken). Dit verzuim is mis
schien een gevolg van het feit dat elke archiefdienst er toch verschillende ideeën
op nahoudt over het verschil tussen een omslag en een pak. Prettig voor de on
derzoeker is het weer, dat in deze inventaris ook de functie en de woonplaats van
304
de afzenders vermeld wordt, alsmede de jaartallen van de brieven en dat is toch
nog steeds belangrijker dan het aantal. De inventaris Delprat heeft een bijlage
waarin de onder nr. 1 genoemde correspondentie gedetailleerd beschreven wordt
in chronologische volgorde. Een goede oplossing, al is het jammer dat een alfabe
tische index ontbreekt. Dat in de inventaris Gybland Oosterhoff alleen een al
fabetische lijst is gemaakt van de in de minuten van verzonden brieven ge
noemde adressanten en niet van de afzenders van de ingekomen brieven lijkt mij
alleszins gerechtvaardigd daar men hier mag aannemen met een volledig bewaar
de correspondentie te maken te hebben. Een lijst van afzenders zou een doublure
zijn van een lijst van adressanten.
Terminologie
Wat de terminologie betreft, heb ik de indruk dat de opmerkingen van de heer
Fox over fouten bij het inventariseren (NA 77 (1973), blz. 332) door de jongere
generatie ter harte genomen zijn. Alleen in enkele Gelderse inventarissen, waarvan
er trouwens enkele al omstreeks 1955 gemaakt zijn, komen we nog termen als "ac-
coord", "adviezen", "verklaring" e.d. tegen, overigens zonder dat daarvoor misver
standen kunnen ontstaan. Het woord "magescheid" wordt door de jongeren zelden
gebruikt, het is een van die termen die bij buitenstaanders andere associaties op
roepen en niet meer begrepen worden. Zelf heb ik moeite met de term "akte van
eenkindschap" (Inv. Van den Bergh nr. 241). Hebben Justinus van Vekene en
Magdalon Chatelain, die anderhalf jaar eerder huwelijkse voorwaarden aangingen,
samen afgesproken zich tot één kind te beperken?
Persoonlijke archieven
De meeste persoonlijke archieven waarvan in de laatste jaren inventarissen ver
schijnen zijn die van 20ste-eeuwse politici, zoals hierboven reeds opgemerkt. De
eerste hier te bespreken inventaris vormt daarop een uitzondering.
De Clairville
Dossiers die als bijlagen dienden tot een proces zijn veelal uit de rechterlijke ar
chieven waarin ze thuishoorden, afgedwaald en afzonderlijk beschreven als "par
ticuliere collecties" of iets dergelijks. Zo ook in het rijksarchief in Limburg. Daar
is men nu begonnen deze vaak omvangrijke dossiers toegankelijk te maken, en de
inventaris van de stukken betreffende de avontuurlijke Honoré de Pontevès ge
naamd De Clairville is een resultaat van die werkzaamheid. Het archief houdt het
midden tussen een persoonlijk en een bedrijfsarchief en het geeft informatie over
het theaterleven, niet alleen in Maastricht, maar ook in Namen, Gent, Antwerpen,
Luik en Breda, in welke plaatsen De Clairville eveneens werkzaam is geweest.
De Savornin Lohman Tilanus
De archieven van deze twee Christelijk-historische politici vullen in sommige op
zichten elkaar aan. Van de hoogleraar De Savornin Lohman zijn vooral veel brie-
305