den, zoals blijkt uit de bespreking in Doopsgezinde Bijdragen Nieuwe Reeks deel 2
(1976) p. 163-164. Wanneer we zien, dat de titels van geliefde devotionele auteurs,
die door fanatieke archivarissen waarschijnlijk als geen-archiefstukken niet in de
inventaris zouden zijn opgenomen, door de recensent als aangenaam sfeerbepalend
worden ervaren, blijkt al weer, hoe moeilijk het is om het in een inventaris ieder
naar de zin te maken.
J. H. Rombach
J. Bruggemanf en A. J. van de Ven1, Inventaire des pieces d'archives
frangaises se rapportant a l'Abbaye de Port-Royal des Champs et son cercle
et a la resistance contre la Bulle Unigenitus et d l'appel (ancien fonds
d'Amersfoort), Martinus Nijhoff, La Haye, 1972, XXVII450 pages,
65,50.
Op het Rijksarchief te Utrecht is een omvangrijke collectie van archivalia betref
fende het Franse Jansenisme en naar Nederland uitgeweken Franse en Belgische
Jansenisten gedeponeerd, die toebehoort aan de Oud Bisschoppelijke Clerezij. Het
gaat hier om een combinatie van twee verzamelingen, waarvan de eerste afkomstig
is van Pasquier Quesnel, van de monniken van Orval en van andere Franse Janse
nistische refugés die na het opleggen van de eed op Unigenitus in de Zuidelijke
Nederlanden en in Frankrijk naar de Republiek waren uitgeweken. Bij deze eerste
verzameling bevond zich ook een verzameling stukken afkomstig van Port Royal
en omgeving, die reeds voor de gewelddadige opheffing van dit klooster om vei
ligheidsredenen naar de Republiek schijnen te zijn overgebracht, en een verzame
ling stukken afkomstig van Franse appellanten tegen de bul Unigenitus.
In 1866-1867 werd door Karsten, president van het seminarie der Clerezij te
Amersfoort, alwaar op dat moment de bovengenoemde collectie berustte, een tot
dan toe in Frankrijk bewaarde verzameling naar Nederland overgebracht. Deze
tweede verzameling bestaat in hoofdzaak uit omvangrijke briefwisselingen van
twee leidende appellanten, de bisschoppen van Senez en Montpellier, van hun
naaste omgeving en stukken afkomstig van andere appellanten. Van oorsprong
schijnt het een soort handschriftverzameling te zijn die aangelegd is door Dilhe,
een clericus uit de omgeving van de bisschop van Montpellier. Door Dilhe werden
deze papieren gedeponeerd bij het Oratoire te Parijs, waarna ze tenslotte na enige
omzwervingen in Amersfoort terechtkwamen.
Een dergelijke grote verzameling stukken van personen die in de intellectuele ge
schiedenis van de zeventiende en achttiende eeuw een hoofdrol hebben gespeeld is
een zo fraai uitgevoerde inventaris zeker waard. Meer dan welke historische studie
ook geeft deze inventaris in de opsomming van de namen van de correspondenten
1 In de periode tussen het verschijnen van de Inventaire (zie Ned. Archievenblad 1972
blz. 319) en de publicatie van deze vertraagde recensie is ook de heer Van de Ven over
leden (zie Ned. Archievenblad 1974 blz. 302-304).
298
een beeld van het belang en van de verspreiding van het verschijnsel Port Royal
en van wat daarop gevolgd is.
Het inventariseren van brievencollecties van een omvang als deze kan grote pro
blemen opleveren. In deze inventaris is alles in een straf stramien geplaatst dat ge
baseerd is op een systematische indeling naar de personen en groepen van wie de
stukken afkomstig zijn in hun historisch verband. Met een puur archivistische be
nadering van het herkomstbeginsel viel in dit mengsel van kleinere en grotere per
soonlijke verzamelingen weinig te doen; dit had waarschijnlijk moeten leiden tot
een stranding tussen de klippen van het restauratiebeginsel. Daarom is gekozen
voor het expedient van het zoveel mogelijk vastleggen van de hele collectie in
kleine persoonlijke verzamelingen in nevengeschikt verband, waarbij men dan wel
de gescheidenheid van de beide hoofdbestanddelen heeft gerespecteerd. Zo gebeur
de het dat van bepaalde personen twee archieven werden geconstrueerd: zo be
staan naast de omvangrijke persoonlijke archieven van de bisschoppen van Mont
pellier en Senez in de tweede afdeling kleinere fictief aandoende archiefjes van
dezelfde personen in de eerste afdeling.
De gehele werkwijze is erop gericht het belang van de gebruiker te laten prevale
ren boven een strikt archivistische opzet. Indien men in aanmerking neemt dat
dergelijke collecties in het verleden maar al te vaak werden behandeld als "hand
schriftencollecties" en overeenkomstig gecatalogiseerd, dan heeft deze wijze van
aanpak wel grote voordelen. Archivistisch gezien zou het tweede gedeelte gecon
strueerd moeten worden rond Dilhe's persoonlijke papieren, maar daarmee zou
het geheel voor veel gebruikers in een wel erg onhandig verband komen te staan.
Terecht heeft men dan ook gekozen voor een opzet, waarbij het tweede gedeelte
gerangschikt is volgens hetzelfde schema als het eerste deel. Aldus ontstonden twee
gelijkvormige afdelingen, waarbij in het eerste deel het zwaartepunt ligt bij de
verzamelingen van Port Royal, van Pasquier Quesnel en andere naar Nederland
uitgewekenen als Variet, Etamare en Du Pac, hoewel in dit gedeelte ook een aan
tal min of meer omvangrijke briefwisselingen van appellanten en sympathisanten
in Frankrijk te vinden zijn. Dit laatste element vormt de kern van de tweede af
deling; de verzameling stukken afkomstig van de kring van Port Royal is hier veel
minder belangrijk. In deze tweede afdeling wordt het tweede hoofdbestanddeel ge
vormd door een verzameling acten van appel tegen Unigenitus.
In opzet en uitwerking is deze inventaris een geslaagde oplossing van het gestelde
probleem. De gekozen indeling maakt dat dit samenstel van briefwisselingen van
verscheidene honderden personen toch behoorlijk hanteerbaar is. Het past de re
censent niet om bij een dergelijk werkstuk zijn eruditie te tonen door op een en
kele onbelangrijke vergissing te wijzen. Wel moet men zich afvragen of de inlei
ding voor deze welhaast weelderig te noemen inventaris niet iets minder summier
gekund had. Men zou iets meer wensen te vernemen over de verhouding tussen
deze en de vorige inventarisaties. Iets meer gegevens over de inhoud van de ver
schillende archieven en archiefjes zou ook welkom geweest zijn. Bijvoorbeeld over
de aard van grote verzamelingen als die van de bisschoppen van Senez en Mont
pellier en de verhouding waarin zij staan tot eventueel bewaard gebleven archie-
299