de Raad van Brabant dan wel een vertegenwoordiging van de Staten van Brabant
betrof, waarmee ik terugkom op het reeds genoemde personele samenvallen van
beide colleges. Daarom is naar mijn mening deel III over de Staten van Brabant
zowel kwantitatief activiteiten van de vertegenwoordigers) als kwalitatief
vertegenwoordigers afzonderlijk) allerminst als uitputtend en definitief te be
schouwen. Er zal nog een nauwkeurig onderzoek naar de leden-vertegenwoordi
gers van de Staten van Brabant en het persoonlijk aandeel van die leden in de
handelingen van deze Staten moeten plaats hebben om inzake de bestuursmacht en
de bestuurlijke invloed de grens te kunnen trekken tussen de Raad van Brabant en
de Staten van Brabant vóór 1430.
Een recensie van zulk een omvangrijk, uitnemend gedocumenteerd werk moet al
tijd een grove vereenvoudiging van de geboden materie lijken. In de aanvang
sprak ik van een meesterwerk. Het is mede de verdienste van Uyttebrouck ge
weest, dat de lezer dat op iedere bladzijde van zijn boek ervaart. In het notenap
paraat ligt een pregnante bewijskracht uitgestald. Vaak wordt ook een door de be
schikbare bronnen vereiste relativering van het standpunt geboden. Steeds blijft de
stof goed toegankelijk en overzichtelijk. Helder en zakelijk is de stijl, groot is de
synthese. Kortom, ondanks de hier gepresenteerde kritiek op methode en details
blijft het boek voor mij een meesterwerk over de institutionele geschiedenis van
middeleeuws Brabant. En wanneer de auteur bescheiden aan het slot van zijn werk
opmerkt dat hij zijn moeite beloond zal zien, wanneer anderen onderwerpen zul
len uitdiepen waaraan hij in dit boek niet volledig toekwam, heeft hij zonder twij
fel tevens beseft dat hij zich groter dank zal weten. Van nu af aan zal geen histo
ricus voor de middeleeuwse geschiedenis van Brabant het zonder zijn Gouverne
ment du duché de Brabant au bas moyen age kunnen stellen en is aan de geschied
schrijving van de Brabant omringende territoriale vorstendommen de richting ge
wezen!
H. M. Brokken
J. H. M. Verkuyl-van den Berg, Het archief van de Oranjeappel; overdruk
uit: Daar de Orangie-appel in de gevel staat; in en om het weeshuis dei-
doopsgezinde collegianten, 1675-1975onder redactie van S. Groenveld
Amsterdam 1975. Verkrijgbaar bij de Doopsgezinde Jeugdcentrale, Singel
452 te Amsterdam a 17,50.
Deze inventaris is als overdruk verspreid, doch men doet er goed aan het gehele
gedenkboek van de Oranjeappel aan te schaffen. Niet alleen hebt u dan de com
plete lijst van regenten en regentessen (de overdruk biedt slechts toevallig de
eerste blz. van de regentenlijst), maar vooral ook omdat de overige artikelen in de
bundel dienst kunnen doen als inleiding en achtergrondinformatie bij de inventa-
296
ris. Eventueel kan als zodanig ook dienen het artikel De Oranjeappel 1675-1975
door S. Groenveld in Holland 8e jrg. nr. 4 (aug. 1976). Mevrouw Verkuyl, die in
de laatste fase van het totstandkomen van het gedenkboek zich daarmee niet meer
heeft kunnen bezighouden, geeft een wel erg summiere inleiding waarin zij alleen
iets mededeelt over de uitwendige lotgevallen van het archief zelf. Dit archief, dat
thans in zijn geheel bij de Amsterdamse gemeentelijke archiefdienst berust, heeft
bij een bombardement in 1944 zware schade geleden. De inventaris van 477 num
mers telt dan ook nogal wat nrs. met een asterisk, wat betekent, dat deze stukken
brand- en/of waterschade geleden hebben en onder voorbehoud te raadplegen zijn.
Bedoeld wordt, dat de beheerder t.a.v. deze stukken wellicht genoodzaakt zal zijn
gebruik te maken van de hem in artikel 22, lid 1, van het Archiefbesluit toege
kende bevoegdheid wegens de toestand van de archiefbescheiden een verzoek tot
raadpleging af te wijzen. Van geval tot geval zullen daarbij het belang van het on
derzoek en de staat van het archiefstuk moeten worden afgewogen. Eventueel zal
eerst restauratie moeten plaats hebben of zal de onderzoeker via fotografische re-
produkties geholpen kunnen worden.
Wat er overblijft vormt echter nog een belangrijk geheel, dat door mevrouw Ver
kuyl overzichtelijk geordend is. Eigenlijk gaat het om twee archieven. Verreweg
het omvangrijkste is dat van de regenten en regentessen van het weeshuis. Daarin
vallen op de dossiers betreffende pupillen en de stukken betreffende onroerende
goederen waaronder boerderijen in de Beemster en elders in de polders rond Am
sterdam.
Belangrijker lijkt echter het kleine tweede archief, dat beter een collectie zou kun
nen heten, nl. dat van de collegianten en (het) college in het weeshuis (nrs. 448-
477). Hier verlangt de gebruiker toch wel naar een toelichting omtrent de her
komst en naar een motivering voor het wegstoppen van deze stukken achter het
archief van de Oranjeappel. Er heeft hier een kleine herverdeling van archivalia
plaats gehad die vermelding verdient. Het betreft de brieven van en aan B. de
Spinoza 1663-1676, 13 stukken, waarvan enkele in de 19e eeuw in bruikleen wer
den gegeven (door de Oranjeappel?) aan de Doopsgezinde gemeente te Amsterdam
en toen opgenomen zijn in J. G. de Hoop Scheffer's Inventaris der archiefstukken
berustende bij de Vereenigde Doopsgezinde Gemeenten te Amsterdam (1883), nl.
in deel I de nrs. 2320, 2321, 2322 a-1. Thans zijn deze brieven weer bij het ar
chief der collegianten gevoegd. Het is de vraag, of met deze laconieke mededeling
in een NB bij nrs. 453-459 van een inventaris waarvan de titel niet eens het ar
chief der collegianten vermeldt, voldoende ruchtbaarheid gegeven is aan de ver
plaatsing van deze toch niet onbelangrijke correspondentie. Het werk van De Hoop
Scheffer is tenslotte nog altijd dé inventaris, die in de wat oudere bibliotheken wel
aanwezig is. Herverkaveling van in dergelijke grote en bekende inventarissen op
genomen stukken is een hachelijke zaak die zeker niet incidenteel uitgevoerd moet
worden.
De opname van de inventaris in een herdenkingsbundel heeft als voordeel, dat
hierdoor ook zij die een afzonderlijk gepubliceerde inventaris niet zo gauw ter
hand zouden nemen, nu juist door de lange "archieflijst" verrast en geboeid wor-
297