in volle fleur leven en actief zijn dan hoop ik dat dit ook tot de wetten van de
natuur behoort en dat mij als lid van het dispuut van oud-voorzitters nog goede
en gouden jaren wachten.
Algemene positie V.A.N.
Het is, dames en heren, in 1976 vijf en twintig jaar geleden, dat de toenmalige alge
mene rijksarchivaris Graswinckel de bij onze oudere leden sterk in de herinnering
gegrifte rede "Hercules op de tweesprong?" hield, misschien wel de meest bekende
rede in onze verenigingsgeschiedenis na het "Pro domo" pleidooi van Muller uit
1895. Als voorzitter van de in 1966 haar vijf en zeventig jarig bestaan vierende
V.A.N. haakte Dr. van Buijtenen daar 13 oktober 1966 in de Haagse Rolzaal op in.
Hij constateerde, dat het beeld van de tweesprong voor het archiefwezen in 1966 al
weer was achterhaald en dat we veeleer ons geplaatst zagen tegenover rond points
en ingewikkelde klaverbladen. Van Buijtenen stelde de klemmende vraag "Wat ver
wacht de overheid, maar ook wat verwachten haar onderdanen van dit steeds groei
end geheugen" dat onze archieven geworden zijn.
Onze vereniging wordt thans meer dan ooit geconfronteerd met deze problematiek
en voelt zich soms geplaatst in een dwangpositie, bekneld tussen verschillen in
inzichten en belangen.
Gaarne wil ik om die reden bij mijn terugtreden als voorzitter van de Vereniging
van Archivarissen in Nederland ingaan op de plaats, die de vereniging thans inneemt
in het Nederlands archiefwezen. Onze vereniging, de oudste in haar soort ter wereld,
heeft een grote geschiedenis. Zij nam het initiatief tot de Handleiding en stond aan
de wieg van de archiefwet van 1918. De herziening van deze wet werd eveneens door
de vereniging aangekaart evenals de uitgave van handboeken als het boek over
archiefterminologie. Het Archievenblad is een ware Fundgrube voor iedereen, die
zich in ons vak verdiept. In het begin van mijn jaarrede heb ik verklaard en ik houd
het volledig staande, het gaat goed met de V.A.N. De vereniging profiteert van de
grote vlucht, die het Nederlands archiefwezen na 1950 heeft genomen.
En toch moet het bestuur tot zijn spijt constateren, dat de vereniging in zeker opzicht
ook lijdt aan haar bloei en dat teveel zaken zich buiten haar om dreigen af te spelen.
De vereniging heeft deze ontwikkeling voor een deel ook gewild al waren de conse
quenties in die eerste fase niet geheel te overzien. Krachtens artikel 10, eerste lid,
van de Archiefwet is er een Archiefraad, welke tot taak heeft onze minister desge
vraagd of uit eigen beweging van voorlichting te dienen in zaken, welke op het
archiefwezen betrekking hebben. Bij de officiële installatie in Rijswijk van de
Archiefraad op 23 december 1968 verklaarde minister Dr. Marga Klompé, dat zij
de adviserende bevoegdheid van dit college ruim wilde interpreteren. De Archief
raad heeft deze uitspraak terecht goed onthouden en reeds vele adviezen uitgebracht.
De Vereniging van Archivarissen heeft evenwel geen bevoegdheid een lid van de
Archiefraad voor te dragen. Het kan dan uiteraard geen verwondering wekken dat
de vereniging er bij het adviseren van de minister nog slechts incidenteel aan te pas
komt. Sinds kort vindt er tussen voorzitter en secretaris van de Archiefraad en het
bestuur van de V.A.N. wel uitwisseling van informatie plaats, waarbij van de zijde
[96]
van de Archiefraad grote openhartigheid aan de dag wordt gelegd. Wij zijn daar
zeer dankbaar voor en zijn gelukkig met de wijze waarop de Archiefraad functio
neert. De Raad betekent veel voor het archiefwezen. Al het water van de Noordzee
wast echter niet weg wat in het zand geschreven staat, dat de vereniging daardoor
naar het achterplan geschoven is. Met opzet gebruik ik hierbij niet de omschrijving
"naar het tweede plan". Want naast de Archiefraad hebben zich nog meer adviseren
de colleges gevormd. De overgang van het voormalige ministerie van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen naar het nieuwe ministerie van C.R.M. in 1965 hield
een sterkere centralisatie in binnen de Rijksarchiefdienst die vorm kreeg onder de
algemene rijksarchivaris Van der Gouw en doorzette onder zijn opvolger, onze oud
voorzitter Ribberink. De jaarlijkse bijeenkomsten van de rijksarchivarissen institutio
naliseerden zich in het convent van rijksarchivarissen als hoogste adviesorgaan van
de centrale directie. Dit kan als een positieve ontwikkeling worden gezien. Met de
interne dienstbelangen van de Rijksarchiefdienst heeft de vereniging niets uit te staan.
Maar het kan niet anders of het convent wordt ook geraadpleegd bij beleidsontwik
kelingen van algemene aard, die het gehele archiefwezen en dus ook de Rijksarchief
dienst raken. Onder invloed van de versterking van deze Dienst rijpte begrijpelijker
wijze bij de gemeentearchivarissen het verlangen zich ook met elkaar te beraden
over gemeenschappelijke belangenbehartiging, wat leidde tot de kring van gemeente
en streekarchivarissen-diensthoofden. In mijn vorige jaarrede heb ik zinspelende
op deze kring de hoop uitgesproken, dat dit overleg zich tot diensthoofden zou
beperken omdat anders toch een soort schaduwvereniging van bij het gemeentelijk
archiefwezen werkzame collegae zou ontstaan. Het verheugt mij, dat het bestuur van
de vereniging hierin niet is teleurgesteld. Maar toch ook hier is een groep archivaris
sen buiten ons verenigingsverband om werkzaam. Bovendien is de kring gelijk het
convent van rijksarchivarissen gevraagd om advies inzake de gevolgen voor het
archiefwezen van doorvoering van het concept-ontwerp tot reorganisatie van het
binnenlands bestuur. In de praktijk betekent dit, dat over dit concept-ontwerp
binnen het archiefwezen is geadviseerd door de Archiefraad, de algemene rijksarchi
varis na uitvoerig beraad binnen het convent van rijksarchivarissen, de kring van
gemeente - en streekarchivarissen- diensthoofden en dan ook nog het bestuur van
de vereniging met alle risico's van onderlinge afwijking en verdeeldheid in stand
punten.
Er zijn er onder ons die van mening zijn, dat de vereniging door deze opinievorming
buiten ons om gevrijwaard kan blijven voor een splitsing van de geesten, die zich
onder ons archivarissen zou aftekenen en die zoals gezegd voor het eerst sterker
naar buiten trad bij de behandeling van het eerste rapport gewestvorming en archie
ven in de oude Statenzaal te 's-Hertogenbosch op 29 november 1973. Hoewel er van
een rijksblok versus gemeenteblok zoals dikwijls is gesteld niet echt sprake was
de scheidslijnen liepen dikwijls dwars door de groepen heen is het in zo'n situatie
gewoon niet te voorkomen, dat dienstbelangen de opinievorming beïnvloeden. Een
vergelijkbare situatie biedt de problematiek rond de inbewaringgeving van rijks-
archivalia aan gemeentearchieven. Welnu zo wordt gesteld doordat deze
verdeeldheid opleverende zaken binnen de blokken worden behandeld blijft de
[97]