komen. Dat weten Formsma en KeteJaar ongetwijfeld ook wel, maar daarom was
het beter geweest de gehele passage te herschrijven dan alleen dat ene woordje in te
voegen.
Tegenover alle genoemde toevoegingen staan ook een paar verliespunten. Zo is op
blz. 40 in de opsomming van de oudste brandvrije archiefbewaarplaatsen het
A.R.A. uit de rij zoek geraakt. Wel worden op blz. 44 hoopvolle woorden gewijd
aan het nieuwe gebouw met een verwijzing naar de maquette op afbeelding 7, maar
daarom hoeven we het oude vertrouwde Bleyenburg nog niet te vergeten. Ver
dwenen is ook de passage op blz. 31 van de eerste druk over de moderne eisen voor
archiefgebouwen, overigens ook daar alleen maar even aangestipt: had dit punt
niet juist wat meer aandacht verdiend, al was het maar om de adspirant-archiva-
rissen onder de lezers alvast enig idee te geven van de technische problemen, waar
mee zij later te maken kunnen krijgen? Flet lijkt me een puntje voor de derde druk
en dit zou dan heel wel passen in het hoofdstuk over de taak van de archivaris.
'In de eerste plaats beheert hij de archieven, die aan zijn zorgen zijn toevertrouwd',
zo luidt het daar op blz. 85 en vervolgens wordt dan het ordenen en beschrijven
van de archieven een eerste taak van de archivaris genoemd. Ik zal de laatste zijn
om de betekenis van dit taakonderdeel te onderschatten, maar met verwijzing naar
artikel 2, eerste lid, van de Archiefwet ben ik toch van mening, dat de allereerste
taak van een archivaris is: de aan zijn zorg toevertrouwde archieven veilig en on
geschonden te bewaren, zo mogelijk voor de eeuwigheid. Wat dit betekent en welke
technische problemen dit meebrengt weet ieder van ons, die zich met een onge
schikte behuizing moet behelpen of wel eens met de eisen van nieuwbouw werd
geconfronteerd. Reden genoeg, dunkt mij, om hiervoor in een volgende editie nog
eens plaats in te ruimen.
Hoewel erkentelijk voor de wijze waarop rekening is gehouden met mijn opmer
kingen over de eerste druk (N.A.B. 1970 blz. 138-141) ben ik op één punt nog niet
bevredigd. Het schijnt maar moeilijk te zijn de verschillende definities van het
begrip archief samenhangend te behandelen. In de eerste druk kon men de oude
definitie uit de Handleiding vinden op blz. 8, samen met die van de Archiefwet
1962, welke laatste in ander verband werd herhaald en toegelicht op blz. 32, terwijl
de definitie van de Nederlandse Archiefterminologie (aldaar onder nr. 53) nergens
werd vermeld. De herziene druk noemt nu wel de definities van Handleiding en
Archiefterminologie in één verband op blz. 14, maar de omschrijving van het
begrip archiefbescheiden uit de Archiefwet is weggestopt op blz. 54 onder het
hoofd particuliere archieven, waar niemand het zal zoeken. Daar wordt dan wel
nog verwezen naar blz. 14, maar niet omgekeerd. Mijn bezwaren tegen de ver
brokkelde behandeling van dit kernpunt zijn dus niet weggenomen, maar tot goed
begrip wil ik er nu nog iets meer over zeggen. Het ligt immers zo voor de hand de
archiefterminologie en de wet op dit punt met elkaar in verband te brengen: de
definitie van de wet, hoewel tot de overheidsarchieven beperkt, stemt overigens
overeen met die van de Archiefterminologie. Dat is geen toeval, want in feite is zij
ervan afgeleid, zoals ik in mijn vorige recensie al opmerkte (aldaar blz. 139), maar
dat is blijkbaar alleen aan enkele ingewijden bekend. Als men de vraag stelt wie
[136]
de primeur had van de nieuwe definitie, die de oude van de Handleiding moest
vervangen, wordt men uit de wet en de Archiefterminologie niet wijzer, want die
dragen toevallig allebei het jaartal 1962 en uit geen van beide wordt men gewaar
hoe deze vork in de steel heeft gezeten.
Maar beide hebben lange jaren van voorbereiding gehad, waarin voor wat de wet
betreft de in 1957 gevormde departementale werkgroep-Rohling de laatste fase
vormde. Ongeveer tegelijkertijd ging de Nederlandse commissie voor archief
terminologie van start en een van haar eerste resultaten was de formulering van de
nieuwe definitie, die vervolgens werd ingebracht bij de werkgroep-Rohling, waarin
de commissie sterk vertegenwoordigd was. De werkgroep heeft de formulering van
de commissie ('en naar hun aard bestemd daaronder te berusten') overgenomen,
waarna de aldus verbeterde redactie van artikel 1 van het wetsontwerp bij nota van
wijzigingen bij de Tweede Kamer werd ingediend. Zo is het gegaan en daar deze
gang van zaken toen en later aan de publiciteit is ontsnapt, kan ik niet nalaten de
juiste toedracht hier te memoreren.
Er rest mij nog wat kleingoed, dat ik bij het bespreken van de eerste druk over het
hoofd had gezien en dat bij de herziening onveranderd is overgenomen. Zo op blz.
23 bovenaan, waar men leest dat de IJzeren Kapel in de Oude Kerk te Amsterdam
diende voor de bewaring van 'het oudste stedelijk archief', met een verwijzing naar
foto 28, die een gelijkluidend bijschrift heeft: in plaats van de tussen aanhalings
tekens geplaatste woorden zou hier beter kunnen staan 'de stadsprivileges'. Dat
Wagenaar zijn geschiedenis van Amsterdam zou hebben geschreven onder toezicht
van de burgemeesters van de stad. zoals op blz. 28 te lezen staat, is evenmin juist:
wel kreeg Wagenaar als stadshistorieschrijver de vrijheid om de stedelijke archieven
te raadplegen en zelfs stukken mee naar huis te nemen 'onder verbintenisse van de
vereischte secretesse', maar van enige preventieve of repressieve censuur op de
resultaten van zijn arbeid is nooit iets gebleken. In de literatuurlijst wordt op blz.
129 onder nr. 41 het Middelnederlandsch Handwoordenboek van Verdam voorop
gesteld en tussen haakjes medegedeeld, dat er van Verwijs en Verdam ook 'een
groter handboek in 10 delen' bestaat. Voor 'handboek' zal men hier wel moeten
lezen 'woordenboek', maar ook verdient dit hier in de eerste plaats te worden ge
noemd met zijn volledige titel (E. Verwijs en J. Verdam, Middelnederlandsch
Woordenboek, 's-Gravenhage 1885-1952, 11 delen). Zetfouten vond ik slechts op
blz. 48, waar de regels 2 en 5 v.o. gelijkluidend zijn, en op blz. 56, waar de naam van
de fabrikant van een edel Amsterdams produkt verminkt is overgekomen: Wijnand
Fockink. Laten we die naam onverminkt in ere houden en het glas heffen op de
verschijning van de herziene Gids, waarvan het te hopen is dat hij nog meer her
drukken zal beleven.
W. J. van Hoboken.
[137]