burg, deed sedert 1615 tevens dienst als leenhof (S. J. Fockema Andreae, De Neder
landse Staat onder de Republiek, Amsterdam 1961, p. 87).
De oude tweedeling van machten in politie (wetgevende en uitvoerende macht) en
justitie (rechterlijke macht), vóór de Trias Politica van Montesquieu, komt bijzon
der naar voren in de zegelstempels van Tholen, (beide gemonteerd op een ijzeren
schroef in een houten toestel), No. 75 met het opschrift op een koperen plaatje:
'zegel van politie' en No. 76: 'zegel van de vierschaar'.
Ik ben geneigd, het kleine wapen op stempel No. 77 Vianen en Ameide als volgt te
lezen: I en IV Vianen (uit den huize Zuylen), II en III Goye, burggraafschap van
Utrecht.
De afdeling I g, Koninkrijk der Nederlanden sedert 1815, geeft ongewild een indruk
van de veelzijdigheid van de Nederlandse overheidsbemoeiing.
Bij een randschrift als op No. 395, 'supra fijn meel' (keuring van meel, K.B. 9 april
1828), waant men zich in een kruidenierswinkel!
Voor Minister van Westfalen in Holland (No. 500) zou ik liever lezen: Gezant.
Het grote aantal Belgische en Franse zegelstempels van het Koninklijk Penning
kabinet, waarvan zeer vele verkregen door overdracht van het Nederlandsch
Museum in 1878, is opmerkelijk. Stempel No. 659, Georg paltsgraaf op de Rijn,
proost van St. Donaas te Brugge, bisschop van Spiers 1513, kan ook onderzoekers
in Duitsland en België interesseren.
No. 706, Ver Huell, II en III: de ringen met punt aan de benedenzijde zijn beugels
uit het beugelspel; zie ook het wapen Nering Bögel (Mededeling van Mr. A.
Staring).
Het is aardig, tussen de talrijke zilveren en koperen stempels, er een van agaat aan
te treffen (No. 14), nog wel van vóór 1579.
Moge dit verdienstelijk werk van Mr. Schutte de particuliere eigenaars, die geen
raad weten met cachetten uit hun voorgeslacht, er toe brengen die te schenken of in
bruikleen te geven aan het Koninklijk Penningkabinet, dat blijk heeft gegeven aan
zegelstempels goede zorg en belangstelling te wijden.
Arnhem. E. C. M. Leemans-Prins.
W. J. Formsma en F. C. J. Ketelaar, Gids voor de Nederlandse archieven,
2de herziene druk, De Haan, Bussum 1975, prijs 17,50.
De tweede druk van Formsma's Gids heeft niet lang op zich laten wachten: de eer
ste is blijkbaar vlot van de hand gegaan. Dat was ook te verwachten, want het
boekje voorzag in een duidelijke behoefte zowel in eigen als in bredere kring,
terwijl de rijks archiefschool jaarlijks een aantal afnemers garandeerde. De vraag
naar een tweede druk zal dan ook wel niet in de laatste plaats bij de archiefschool
zijn opgekomen en in dezelfde lijn ligt het belangrijke aandeel, dat de toenmalige
directeur van de school als tweede auteur in de herziening heeft gehad.
Deze herziening heeft geleid tot een betere compositie, toevoeging van nieuwe
[134]
passages en bijwerking tot op heden. Zoals in het woord vooraf wordt aangekon
digd is vooral gestreefd naar een betere groepering van de stof. Zo is de geschiede
nis van het Nederlandse archiefwezen, die in de eerste druk schuil ging onder een
vlag die de lading niet dekte, in een afzonderlijk hoofdstuk ondergebracht, terwijl
het vernietigingsvraagstuk een zinvoller plaats kreeg in het kader van de vraag
waarvoor archieven worden bewaard (blz. 29-32). Zodoende kreeg ook het hoofd
stuk over de huidige organisatie van ons archiefwezen een logischer opbouw, be
ginnend met de paragraaf over de openbaarheid, nu breder uitgewerkt dan in de
eerste druk, en vermeerderd met een paragraaf over afgedwaalde stukken, terwijl
de opleiding eruit werd gelicht. Over laatstgenoemd onderwerp verscheen als bijlage
II een geheel nieuw stuk, kennelijk van de tweede auteur en ter vervanging van de
oude bijlage III, die na de inwerkingtreding van de Archiefwet 1962 nog slechts
historische waarde had. Ook het hoofdstuk over de praktijk van het archiefonder
zoek kreeg door omzettingen een acceptabeler vorm.
Voorts zijn vele nieuwe passages ingevoegd, die evenzovele verbeteringen beteke
nen. Zo op blz. 13 over persoonlijke-, familie- en huisarchieven; op blz. 31 een
voorbeeld van een vernietigingslijst; op blz. 43 over de jongste ontwikkelingen in het
archiefwezen; op blz. 68 over het ontstaan van het herkomstbeginsel; op blz. 72
over de vernieuwing van de Handleiding; op blz. 73-74 over het beschrijven van
stukken; op blz. 77 over het belang van het ontwikkelingsstadium; op blz. 82 over
het nut van regesten; op blz. 93 over de noodzakelijkheid van voorafgaand litera
tuuronderzoek; op blz. 97-98 over genealogisch onderzoek; op blz. 100 over het
gebruik en het citeren van bronnen. Verder zijn tal van statistische gegevens bij
gewerkt en illustraties toegevoegd of door meer toepasselijke vervangen.
De kleinste toevoeging wil ik ook niet onvermeld laten. Die vond ik op blz. 51,
waar in de passage over de inbewaringgeving (n.b. niet 'inbewaargeving', zoals op
blz. 56 regel 7) van rijksarchieven aan gemeenten vóór 'rechterlijke en notariële
archieven' het woordje 'oude' is ingevoegd. Deze schijnbaar onbetekenende toe
voeging is kennelijk nodig geacht met het oog op de actuele controverse over de
inbewaringgeving van de nieuwere rechterlijke archieven, waar men ten departe-
mente tot dusver (sed quo usque tandem?) afwijzend tegenover staat. Toch hebben
de auteurs bij hun loffelijk streven de oude tekst up to date bij te werken zich hier
iets te gemakkelijk ervan af gemaakt. Leest men de gehele passage goed, dan staat
er nu dat de inbewaringgeving van de oude rechterlijke (en andere) archieven zo is
geregeld, 'omdat deze bescheiden wat hun inhoud betreft het best aansluiten bij de
stedelijke archieven'. Als dit het enige officiële criterium was, zou dit even goed
moeten gelden voor het in bewaring geven van nieuwere rechterlijke archieven aan
gemeenten, die daarvoor in aanmerking komen (en ik hoef niet te zeggen welke
gemeenten ik bedoel). De kwestie is dan ook iets gecompliceerder: de in bewaring
gegeven oude rechterlijke archieven zijn van origine stedelijke archieven, die in 1811
op het rijk zijn overgegaan en waarvan de teruggave aan de gemeenten geen pro
bleem was, maar de rechterlijke archieven van na 1811 zijn de neerslag van een
stuk rijksadministratie en dat is de reden, waarom de minister van C.R.M. zich op
het standpunt stelt dat deze laatste niet voor inbewaringgeving in aanmerking
[135]