kostbaar om aan te leggen. De verwarming met stoom was nog duurder en kende bovendien nog kinderziektes. -u«nt<*n Doordat bindlagen en trappen van ijzer en steen zouden ^ende^ho deuren en vloeren in de kamers onbrandbaar gemaakt door waterglas bestond er .een enkel bezwaar om de stellingen en de meubels van gewoon hout te mak Immers al het overige was onbrandbaar, binnen het gebouw kon geen bran staan, tenzij moedwillig aangestoken. Het grote gevaar kwam van de voorgestelde plannen zou dit menselijkerwijs uitgesloten zijn. Rose deed de minister de suggestie aanvullende research te laten verrichten door het Koninklijk Nederlands Instituut te Amsterdam; daar waren "zoo vele uitstekende chemis en die over het nieuwe hierbovengenoemde waterglasprocede om hout onbrandbaar maken zich zeker een oordeel zouden kunnen vormen Naar aanleiding van dit uitgebreide advies had De Jonge een gesprek met Rose De Jonge liet hem de plaats zien. waar het nieuwe gebouw moest komen. Op 20 augustus werd het advies van Rose besproken door de minister en De Jonge. A resultaat van dit laatste overleg werd Rose gemachtigd een voorlopig ontwerp te maken "zonder vooralsnog te treden in uitvoerige berekeningen tot aanbesteding Rose moest er rekening mee houden dat het gebouw met meer dan 100.000,- De^on^vTrschafte Rose de nodige cijfers, samengesteld uit de gegevens van de diverse ministeries, eerder dat jaar verkregen. Hij claimde één derde meer ruimte dan in totaal nodig was; de-e kon gebruikt worden voor eventueel later nog o to dragen archieven. In detail ging De Jonge in op hetgeen Rose geschreven had over de plaats en de consequenties er van voor het gebouw. De rechtervleugel die zou grenzen aan het ministerie van Koloniën, welk in de nabijheid stond van de Poten "een naauwe en zeer bevolkte straat", vereiste bijzondere maatregelen voor de brand veiligheid. Alle andere zijden van het gebouw zouden hetzij door een gracht, hetzij door grote open ruimten moeilijk, zo niet onmogelijk voor het vuur te bereiken Op de benedenverdieping moesten de kamers van de ambtenaren en bezoekers ko men De woning voor de concierge, verwarmings- en bergplaatsen konden in e onderhuis gesitueerd worden, "waardoor het geheele Gebouw meer urt den gron kan rijzen, 't geen en voor de droogte der stukken, en voor de sierlijkheid nuttig wezen kan". De Jonge meende verder nog, dat verwarming door middel van warme lucht het meest doeltreffend zou zijn. Met deze gegevens toog Rose aan het werk; hij verzamelde gegevens van het Biblio theek- en Archiefgebouw te München en verstrekte De Jonge als voorbeeld daarvan de maten15. Tegelijkertijd diende hij zijn eigen eerste schetsonwerpen in". Waarschijnlijk hebben hierna nog enkele besprekingen plaats gehad tussen Rose en minister Schimmelpenninck van der Oye en tussen Rose en De Jonge. De stukken 14 Archief van het Algemeen Rijksarchief, inv. nr. 13. 15 Archief van het Algemeen Rijksarchief, inv. nr. 12. is Ondanks naarstig speurwerk bleven de ontwerpen spoorloos. [122] zwijgen hierover. Op 27 februari 1845 stuurde Rose op verzoek van de minister het resultaat van zijn arbeid tot dan toe aan De Jonge17. Uitgezonderd de voorgevel voor de ene helft in Lombardische stijl en voor de andere helft in gotische stijl ontworpen zou het gebouw opgetrokken worden in gotische stijl. Dit laatste, vol gens Rose, op verzoek van de koning. De muren zouden van steen zijn met ijzeren kapspant, trappen en plafonds en een dakbedekking van gegalvaniseerd ijzer. De ramen in de achter- en zijgevel konden gesloten worden met ijzeren schuifblinden. De beslissing over de verwarming was gevallen; warme luchtverwarmmg kreeg de voorkeur; kosten van aanleg en risico's van lekkages bij warmwaterverwarming zullen hier de doorslag gegeven hebben. Over de grootte van de kamers voor het op slaan van archieven bestonden nog twijfels. Het ontwerp ging uit van 7.30 en 5.20 el in de lengte en 2.90 el in de breedte, de stellingen hierbij inbegrepen. De Jonge vrees de, dat dit te klein, "te popachtig" zou zijn om in te werken; blijkens een in margine gestelde aantekening deelde de minister de vrees van De Jonge. De preciese kosten konden nog niet berekend worden, daarvoor waren de plannen te schetsmatig. Wel kon Rose reeds vaststellen, dat zij het maximum van 100.000, niet te boven zouden gaan, "hoewel dit denkelijk niet veel er beneden zal zijn Vanaf dit moment stopt het projekt en de neerslag er van in de archieven. Toen de minister, J. M. de Kempenaer, in 1848 aan De Jonge het voormalig Geldkantoor op het Binnenhof aanbood als nieuw onderkomen voor de rijksarchieven, weigerde deze resoluut; het voormalig Geldkantoor werd totaal ongeschikt bevonden. Het was niet brandvrij, de ruimte veel te klein en de muren van de kelders waren door trokken van salpeterzuur. De Jonge verwees naar het "zeer fraai plan" van Rose uit 1844/'45 en somde de redenen op, waarom dit niet doorgezet was: "de tegenstand die het bij den toenmaligen minister van Financiën ontmoette, de kort daarop ge volgde ziekte en aftreding van den heer Schimmelpenninck van der Oye, geldelijke moeijlijkheden en ten laatste de jongste staatkundige gebeurtenissen hebben ten slotte de verwezenlijking van dit plan verhinderd 1S. Ondanks de inspanningen van De Jonge en de doordachte plannen van Rose, zou het tot 1854 duren, voordat een ander gebouw betrokken werd; toen was echter niet de brandveiligheid reden voor de verhuizing, maar het grote plaatsgebrek19. S. F. M. Plantinga. SUMMARY In 1844 after the destruction of a large part of the archives of the Dutch Admiralities by fire the architects M. G. Beyerinck and W. N. Rose made in collaboration with the state archivist J. C. de Jonge plans for a fireproof building for the state archives in The Hague. For financial and political reasons these well-considered plans were not realized. 17 Archief van het Algemeen Rijksarchief, inv. nr. 12; Onderwijs, exh. 18-3-1845, nr. 50. 19 Onderwijs, exh. 23-9-1848. nr. 64. 19 R. Fruin, De Gestie van dr. R. C. Bakhuizen van den Brink als archivaris des Rijks, 's-Gravenhage 1926, p. 5. [123]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1976 | | pagina 22