J
T
3
3
J
wm
J
1M ^fci ]'ik:
- r -
;k 1h-;"v!.
I
-I
a
K f"
G*
I
2»
»M' }%]m
I J- t"
")m
Ml I
I
•5s-
I
,"M""
•A
d
M-M ,v, i
■hh~- A MMu JsIt.
- V.
j«U, t^T»
1
iJH
Plan-Beyerinck, archief Binnenlandse Zaken, afdeling Onderwijs, bijlage bij exhibitum
10-2-1844, nr. 65. Foto: Algemeen Rijksarchief.
[118]
veilig voor brand behoorde te zijn, maar tevens prettig om in te werken. IJzeren
stellingen waren niet bruikbaar, want ijzer roestte en tastte daardoor het papier aan,
en bovendien kon men over het stroeve ijzer de archivalia moeilijk schuiven, "het
geen bij het aanhoudend uit- en inhalen van Boeken een bijkans onoverkomenlijken
moeite geeft en de dienst belemmert en onaangenaam maakt"3. Bovendien, de
stellingen konden logischerwijs toch niet in aanraking komen met vuur, want het
plan-Beyerinck ging uit van een centrale verwarming; de stookplaats onder in de
kelder kon goed afgeschermd worden en de deuren van de verschillende "zalen"
De Jonge bedoelt de dépots kon men voorzien van ijzeren platen, zodat er 24
gescheiden compartimenten (het schetsontwerp ging uit van 3 verdiepingen met elk
8 "zalen") zouden ontstaan.
De Jonge deed de suggestie te informeren in het buitenland; Engeland kende vele
ijzeren gebouwen, in Stuttgart en München waren, naar beweerd werd, brandvrije
archiefgebouwen. De ruimten tussen de stellingen dienden breder te zijn dan de
voorgestelde 2.80 el en tot slot behoorden er ruime werkkamers te zijn, niet alleen
voor de ambtenaren, maar ook één voor bezoekers, die onderzoek wilden doen, doch
niet bij de archieven zelf gelaten konden worden. Het magazijnsysteem, zoals dat
later in de 19e eeuw toepassing vond4, werd hier schuchter ingevoerd.
Een belangrijk punt voor nieuwbouw bleek ook toen de financiering te zijn. In ant
woord op de vraag van minister Schimmelpenninck van der Oye aan de minister van
Financiën, hoeveel ruimte gereserveerd moest worden voor de over te brengen
archieven van dat ministerie, deelde Van Hall mee, dat het overgrote deel van zijn
archieven niet voor blijvende bewaring in aanmerking kwam en "dat ik voor mij
ongaarne zou medewerken om in deze oogenblikken5 eene uitgaaf van dat belang
te helpen aanstellen en dat zoo ik geroepen was of werd om daarover een oordeel te
vellen, ik mij daar tegen zou verklaren zoodat ik voor mij ernstig hoop, dat dit plan
nog niet ten uitvoer zal worden gelegd"6.
Schimmelpenninck liet zich hierdoor niet uit het veld slaan; hij schreef op 1 juli aan
Van Hall7, dat, hoewel er misschien niet veel archieven van dat ministerie overge
bracht behoefden te worden, er bij andere ministeries wel degelijk zeer veel belang-
3 Onderwijs, exh. 28-5-1844, nr. 67.
4 A. E. M. Ribberink, Een archiefgebouw voor de toekomst, in: Ned. Arch. Blad, (76)
1972. p. 17: "Het magazijnsysteem scheidt, dat is het kenmerkende, de berging ruimtelijk
van de andere functies. Dit in tegenstelling tot de tijd voor 1800/50, toen de archivarissen
en de enkele bezoeker met pelsjas en vibpantoffels in de bewaarruimten zelf tussen de
stukken werkten". Zie ook de in dit artikel genoemde literatuur.
3 Zie: I. J. Brugmans. De financiële crisis in 1844, in: Welvaart en Historie, tweede
herziene druk, Den Haag 1970, p. 61-75; E. van Raalte, Troonredes, Openingsredes, In
huldigingsredes 1814-1963, 's-Gravenhage 1964, p. 89 noot 4: "de plannen der regering
om pogingen aan te wenden tot de hoogst noodzakelijke sanering van 's-Lands financiën",
en p. 91: "Dat er op de weg van bedachtzame bezuiniging niet wordt stilgestaan zullen
de aan te bieden begrootingen der uitgaven en middelen aantoonen" (Troonrede 21-10-
1844).
6 Onderwijs, exh. 25-3-1844, nr. 77.
7 Onderwijs, exh. 1-7-1844, nr. 186.
[119]