wel hij verdienstelijk inventarisatiewerk heeft verricht en een viertal inventarissen
van zijn hand de drukpers hebben gehaald, waren het toch niet zozeer archivistische
en archieftechnische problemen, die hem bezig hielden. Meer boeide hem de inhoud
der stukken, vooral als het middeleeuwse stukken waren. 17de-18de-19de-eeuwse
archivalia konden hem minder bekoren om over later tijd maar niet te spreken.
Tekenend lijkt het in dit verband, dat zijn grote inventaris van het archief van de
Overijsselse Staten 1578-1813 onvoltooid is gebleven.
De dynamiek van een manager of organisator was Ter Kuile vreemd. Hij was een
kamergeleerde van de soort, die in het Nederlandse archiefwezen van thans al te
zeldzaam begint te worden: een geduldige onderzoeker, die zijn bijzondere begaafd
heden gebruikt voor de zorgvuldige en tijdrovende bewerking van moeilijk-inter
preteerbare archivalische bronnen. Een bezigheid, waar de manager-archivaris van
tegenwoordig nauwelijks meer aan toekomt, afgeleid als hij wordt door een veelheid
van grotere en kleinere zaken. Dat tot schade van de eigen wetenschappelijke
productie van het archiefwezen.
Misschien zou het thans niet meer doenlijk zijn een studieus type als Ter Kuile
aan het hoofd van een dienst te plaatsen, maar in 1948, toen hij in Overijssel werd
benoemd, ging dat nog heel wel. Ter Kuile vond in Zwolle een rustig bedrijf met
naast zich drie ambtenaren en een werkster, benevens een verouderd archiefdepöt
met 1400 meter archief. Het jaarlijkse bezoekersgetal lag tussen de 150 en 175 maar
de leeszaal bleef soms dagen achtereen leeg. Bovendien werden de meeste bezoeken
gebracht door oude rotten in het vak, waaronder zijn beide ambtsvoorgangers.
[110]
Pas in het laatste decennium van zijn lange ambtsperiode begon dit alles te ver
anderen. Het aantal onervaren bezoekers met weinig tijd nam sterk toe, het aantal
ervaren bezoekers met veel tijd nam af. Dat maakte een intensievere begeleiding
noodzakelijk evenals een gemakkelijker toegankelijkheid van de bronnen. Er moest
een andere richting aan de werkzaamheden gegeven worden, steeds meer tijd diende
direkt en indirekt te worden gespendeerd aan derden, steeds minder tijd bleef er
over voor zelfstudie.
Tegenover de onrust, die deze ontwikkelingen in de Sassenpoort brachten, stond
Ter Kuile wat vreemd. Maar hij werkte consciëntieus mee aan de noodzakelijke
uitbouw van de werkzaamheden. De personeelsformatie nam toe met drie man en
er werden plannen ontwikkeld de Sassenpoort als archiefdepöt door een ander ge
bouw te vervangen.
Die plannen bezag Ter Kuile met gemengde gevoelens, want hoezeer hij zich ook de
beperkingen van de Sassenpoort bewust was, in de loop der jaren was hij zich aan
het sfeervolle gebouw gaan hechten. Met hand en tand verzette hij zich tegen voor
nemens het rijksarchief onder te brengen in een oud Huis van Bewaring, waar de
lange gangen uitnodigden tot de aanschaf van rolschaatsen en de archiefstukken
naar verwachting in cellen gezocht zouden moeten worden. Bovendien stond de
dreigende voorgevel van dit sombere geheel op de monumentenlijst en zou dus niet
gewijzigd mogen worden. Voor het geld benodigd om dat vierkante complex met
binnenplaats te verbouwen tot een enigszins bruikbaar archiefgebouw zou boven
dien naar het zich liet aanzien ook een geheel nieuw en speciaal voor zijn archief-
technische doel ontworpen bouwwerk kunnen worden neergezet. Een pittig advies
van de toenmalige algemene rijksarchivaris Van der Gouw deed dit plan gelukkig
permanent in een dossier voor afgedane zaken verdwijnen.
Het rijk gaf vervolgens aan een particulier architektenbureau opdracht een nieuw
gebouw te ontwerpen, maar Ter Kuile, toen al over de 60 jaar oud, kon voor dat
plan niet meer de ware belangstelling opbrengen. Hij zag er tegen op de vertrouwde
Sassenpoort te verwisselen voor de een of andere kille nieuwbouw. Want voor hem,
de alleen gebleven vrijgezel, die altijd in een pension op kamers was blijven wonen,
was de Sassenpoort het ware tehuis, waar hij 's zomers en 's winters hele week
enden zat te werken, met ter afwisseling een bezoek aan een goed restaurant voor
een kop koffie of liever nog een glaasje geestrijk vocht.
Eén werkelijke passie had Ter Kuile naast zijn werk en de Sassenpoort, dat was het
paardrijden en het bestuderen van paarden. Zelfs hield hij zich graag bezig met de
paardenfokkerij, in fantasie wel te verstaan. Urenlang kon hij bezig zijn met het
opstellen van kruisingsschema's, waarin ettelijke fictieve generaties van stam-
boekpaarden werden afgeleid van één beroemde 18de-eeuwse hengst. Een goed
concours-hippique was dan ook een vakantie op zichzelf. Ook het wezen van de
paarden interesseerde hem. Met immens genoegen kon hij vertellen over zijn weder
waardigheden met deze meestal over-sensitieve en schuwe maar soms ook koppige
en ondeugende dieren. Bij een glas goede cognac of port en met een goede sigaar
in de hand praten over paarden. Voor Ter Kuile was er niets beters denkbaar.
Met dat beeld voor ogen blijven wij aan hem denken. E. D. Eijken
[111]