was hij secretaris van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond. Van
oudsher hadden de archivarissen in deze bond een grote rol gespeeld. In latere
jaren kwam hieraan een einde, een gevolg van de ontwikkeling van een dienst van
oudheidkenners tot een service-bedrijf.
Graswinckel, Bijlsma's opvolger als algemene rijksarchivaris van 1946 tot 1953,
bevorderde de samenwerking met de rijksregistratuur. Onder inspiratie van
Bloemen, die archivaris geworden was van de Staatsmijnen, en van Graswinckel's
rechterhand Van der Gouw werd gewerkt aan een vaktechnische bezinning. Het
vernietigingsbeleid kwam van de grond. Een immense bunker in Schaarsbergen
werd als overloop voor de overvolle depots in gebruik genomen. Graswinckel
werkte mee aan de oprichting van de Internationale Archiefraad, een aan de
Unesco verbonden organisatie van vakgenoten. Hij was bestuurslid en van 1952
tot 1956 voorzitter van de Raad.
Hardenberg, die in 1953 Graswinckel als algemene rijksarchivaris opvolgde, trok de
beleidslijnen van zijn voorganger door. Hardenberg had zich een naam verworven,
ook in het internationale contact, en hij paste, wat wel telde, in de goede milieus.
Weliswaar was hij, aldus een departementale nota: 'soms wat onbesuisd, doch dit is
dan ook het enige wat te zijnen nadele kan worden aangevoerd.'
De verschillende mogelijkheden om de vacature te vervullen waren overwogen.
De rijksarchivaris van de tweede afdeling van het algemeen rijksarchief, die terecht
van oordeel was, dat kennis van de moderne archieven en goede contacten met de
registratuur een wezenlijke voorwaarde vormen voor het uitoefenen van de functie
van diensthoofd, had gesolliciteerd. Anderen, van wie men veel verwachtte, wer
den in het ambtelijk beraad onder ogen gezien. Een hoogleraar-oud-rijksarchivaris
was door Graswinckel gepolst, doch had geweigerd. Een begaafd rijksarchivaris,
die even in de veertig was, vond men te jong. Bovendien was de betrokkene, zo
werd opgeworpen, nogal eens ziek. Een ander had laten weten de provincie, waar
hij een vooraanstaande rol vervulde, niet te willen verlaten.
Door het ontbreken van een personeelsbeleid was er een in wezen onoplosbaar
probleem. Aan de top van de gespecialiseerde dienst wenste men een vooraan
staand vakman. Na de benoeming moest zulk een specialist zonder enige vooraf
gaande training organisatorich inzicht tonen en bovendien moest hij even
miraculeus passen in de rijksadministratie, een ingewikkeld papieren labyrinth met
eigen wetten, stand en sfeer.
Na rijp beraad kozen Graswinckel en het departement, in die volgorde, Hardenberg
voor deze opgaaf. Ook de meeste collega's wensten, aldus de voorzitter van de
Vereniging van Archivarissen Panhuysen, zijn keuze (Ned. Archievenblad 58
1953/4 p. 10).
Met energie nam Hardenberg, niet altijd een gemakkelijke chef, het commando op
zich. De resultaten van zijn bewind vindt men in de 'Verslagen omtrent 's Rijks
Oude Archieven'. De particuliere archiefschool van Bloemen en Van der Gouw,
die op een bijna ziekelijke departementale zuinigheid was gestrand, herrees onder
Hardenberg en onder een ander departementaal gesternte als rijksarchiefschool.
Een begin werd gemaakt met het vervangen van het funeste volontairstelsel door een
[104]
opleiding met salaris en selectie. In samenwerking met de Vereniging van Archi
varissen werden periodieke studiedagen voor Archiefambtenaren georganiseerd,
een voor het moderne archivariaat niet meer weg te denken instituut. Het Centraal
register voor Familiearchieven werd ingesteld. De internationale archiefsamen-
werking kreeg veel aandacht. Een nederlandse en een internationale gids voor
archiefterminologie kwamen onder Hardenberg's leiding tot stand. Aan het werk
van de Unesco voor de internationale archiefgidsen liet hij door M. P. H. Roessingh
een belangrijk deel bijdragen, terwijl de rijksarchivaris van de eerste afdeling
dr. M. A. P. Meilink-Roelofsz de archiefsamenwerking met Indonesië en de Neder
landse Antillen op gang bracht.
Aan nieuwbouw werd begonnen voor de rijksarchieven te Middelburg, Arnhem en
Utrecht. Als eerste kwam de nieuwe huisvesting in Zeeland gereed. Het hulpdepot
van de rijksarchiefdienst te Schaarsbergen werd met steun van de voortreffelijke
Wondaal uitgebreid en verbeterd.
Naast resultaten werd ook ergernis geoogst. In de nieuwe functie kreeg Harden
berg te maken met een moeilijkheid, die bij de westeuropese archieven meer
voorkomt. Slechts enkele archivarissen waren gebonden aan rijksarchieven in
administratieve zin. De overgrote meerderheid van de collega's beheerde stads- of
provincie-archieven en zij waren uit de aard van de taak behoeders en bevorderaars
van de stedelijke of gewestelijke eigenzin. Sterk leefde in het archivariaat bovendien
de romantische opvatting, dat oud hetzelfde is als waardevol. De gemiddelde
archivaris bewoog zich niet graag na 1800. In een methodische opbouw van een
modern archiefwezen en zeker in het werken aan een moderne, nationale archief
dienst was de meerderheid van het corps niet geïnteresseerd.
De vraag naar de toekomst van het vak en naar de verhouding archief en registra
tuur vormde het onderwerp van Graswinckel's bekende stellingname 'Hercules op
de tweesprong?' bij het zestigjarig bestaan van de Vereniging van Archivarissen in
juni 1951 (Ned. Archievenblad 55 1950/1 pp. 107 e.v.). Als hoofd van dienst nam
Hardenberg de taak over om het onder Graswinckel gemaakte begin uit te bouwen
en een samenwerking te organiseren met de departementsarchieven. Resoluut dook
hij in de problemen en dwong zich tot studie van de hem vreemde stof. Het viel
niet mee. De registratoren spraken een andere taal en wezen de theoretische be
nadering van de algemene rijksarchivaris van de hand.
Er was discussie over methoden en middelen. Intussen raakten de departementale
afdelingen post- en archiefzaken meer en meer achterop. Het ministerie van
Binnenlandse Zaken, dat met de zogenaamde apparaatszorg is belast, had ook te
strijden tegen de rangeninflatie. Het afremmen van deze inflatie ging gebrekkig,
maar had een opmerkelijk resulaat in gebieden waar, zoals bij de rijksregistratuur,
veel mensen vergelijkbaar werk hebben. Ontwikkelingen konden worden tegen
gehouden en nogal wat kwaliteit werd afgeknepen. Geleidelijk aan werd de rijks
registratuur gedwongen tot een passief functioneren.
Hardenberg was er als voorzitter van de permanente commissie post- en archief
zaken rijksadministratie en als lid van het curatorium archiefopleiding overheids
personeel de man niet naar om deze gang van zaken met geduld, begrip en tact
[105]