konden, die in de teksttraditie hadden kunnen worden aangevuld. De Handschriften van de 111e Afdeling (inv. J. A. Jaeger, 1968) bevatten o.m. een Pri vilege- en Keurboek van Amsterdam (16e eeuw, inv. nr. 99), zeer belangrijke 14e en 15e eeuwse keurboeken van Delft (inv. nrs. 245, 246, 763, 1360-1363 en nr. 1534) en soortgelijke delen van andere Hollandse steden als Rotterdam, Vlaardingen, Gorinchem en Geervliet. Het behoeft nauwelijks betoog, dat deze privilege- en keurboeken heel wat aanvullingen zullen opleveren. Weliswaar heeft de bewerker zich op het standpunt gesteld (blz. 14 en 15 van de Inleiding), dat niet alle 16e-18e eeuwse handvesten- en keurenverzamelingen van Amsterdam bij de afschriften kon den worden opgenomen en dat ook bij de slechts in regestvorm uitgegeven oorkon den niet naar volledigheid werd gestreefd voor wat betreft de vermelding van hand schriften, uitgaven en regesten, maar dat kan toch niet wegnemen, dat bij bovenver melde bronnen een omissie werd begaan. Verder signaleer ik, dat van nr. 107 (1351 april 21) het origineel zich in het ARA- Den Haag, Archief van de heren van Altena, inv. nr. 35, reg. nr. 31 (Druk: K.N. Korteweg, Rechtsbr. Woudrichem en Altena, II, blz. 79-80, nr. 104 naar het orig.) bevindt. De handschriftelijke overlevering van nr. Ill (1351 [juni 12]) kan worden aangevuld met AR A-Den Haag, Handschriften 3 e Afdeling, nr. 569 (16e eeuwse afschr.) en GA-Leiden, Arch, secretarie, inv. nr. 80 Privilegeboek A), fol. 8vo (regest bij Overvoorde, nr. 54 op 1350 mei 23, waaruit alleen al de verwarring blijkt over de datering van dit stuk, want het afschrift in het Privilegeboek nr. 50, fol. 5vo is door Overvoorde als regest nr. 57 op 1351 juni 12 geplaatst; de opmerking bij nr. Ill over de datering van deze oorkonde, in feite de argumentatie van Waller Zeper, bevredigt mij niet helemaal, maar ik hoop in ander kader daarop terug te komen; dit echter terzijde). Voorts kan de teksttraditie van nr. 315 nog worden aan gevuld met: Bibl. Nat.-Parijs, Fonds Frangais, nr. 23.186, fol. 57ro-69ro (naar orig.); ibidem, Fonds Frangais, nr. 19.180, fol. 169vo-183ro en ibidem, Fonds Frangais, nr. 7068, fol. 43ro-52ro, met de aantekening daarbij dat Arch.-Nat.-Parijs, nr. J 412 nrs. 4 t/m 7 eveneens betrekking hebben op het huwelijksverdrag voor Willem van Oostervant en Marie de France. De eerlijkheid gebiedt mij echter te zeggen, dat de hier besproken nummers 95, 111 en 315 slechts in regest werden opgenomen, omdat Amsterdam zijdelings bij deze beoorkonding was betrokken, zodat de bewerker hier niet, conform zijn uitgangspunt, naar volledigheid heeft gestreefd. Tenslotte wil ik nog als omissie in de gedrukte tekstoverlevering noemen het ontbreken van J. H. W. Unger's Regestenlijst voor Rotterdam en Schieland tot in 1425 (b.v. bij de nrs. 111,112,114,116). Een ander aspect van dit oorkondenboek verdient op deze plaats ook de aandacht en wel de annotatie. De bewerker heeft in cijfernoten personen en zaken met his torisch commentaar toegelicht. In een dergelijke annotatie ligt altijd een groot sub jectief element besloten. In het algemeen zijn de personen, die in de tekst genoemd worden, toegelicht, maar niet overal even consekwent. Want waarom kreeg de mij inmiddels dierbare Willem van Duvenvoorde, die als Willame den camerlinc in stuk ken voorkomt (nrs. 14, 17, 18) geen verklarende noot, evenmin als Englielbertus [34] (nr. 19), die niemand minder is dan Enghebrecht van Voorschoten, rentmeester van Noordholland (nrs. 14 en 23)? Het gevolg is, dat nu Willame den camerlinc als Willem van Duvenvoorde in de persoonsindex ontbreekt en dat Enghebrecht van Voorschoten tweemaal in deze index figureert, n.l. onder Engelbrecht en onder Voorschoten met verwijzing naar de plaatsen waar hij als zodanig vermeld staat, terwijl het één en dezelfde persoon is. Dit is een aspect. Een ander is, dat naar mijn gevoelen de annotatie vollediger of, zo men wil, uitvoeriger had kunnen zijn op sommige plaatsen. Daarvan mag ik een voorbeeld geven: bij nr. 135 op blz. 105 krijgt onser liever moyen der vrouwe van Bins het commentaar Binche, stad in Henegouwen. Het ware m.i. beter geweest erop te wijzen dat de vrouwe van Bins Johanna van Brabant, weduwe van graaf Willem IV, vrouwe van Binche, is en dat het hier gaat om de uitbetaling van haar douarie (cf. C. Piérard, Les douaires de Jeanne de Brabant en Hainaut, in: Anciens Pays et Assemblées d'Etats, dl. XII, 1956). Johanna van Brabant is overigens in 1353 al gehuwd met Wenceslas van Luxemburg (A. Uyttebrouck, Le gouvernement du duché de Brabant au Bas Moyen Age, 1355-1430, Brussel, 1975, blz. 27). Met een dergelijke verklaring zou, onder verwijzing naar nr. 114, ook de rest van de zin duidelijk zijn: van der scout die wi haer op dese tijt scoudich sijn. Constateert men dit, dan blijkt tevens het kopregest van nr. 135 niet geheel adequaat. Het gaat hier immers om de jaarlijkse financiële verplichting van de graaf van Holland aan Johanna van Brabant, voor welke lijftocht de steden van Noordholland zich garant hebben gesteld (nr. 114). Bij deze kritiek ben ik mij ervan bewust, dat het voor een bewerker buitengewoon moeilijk is bij een zo grote diversiteit van oorkonden een volkomen, ieder bevredigend commen taar te leveren en dat daarnaast, zoals gezegd, in iedere annotatie een subjectief oor deel over intensiteit en volledigheid van de toelichting besloten ligt. Desalniettemin blijkt hier, dat door middel van annotatie meerdere stukken in dit oorkondenboek met elkaar in verband gebracht hadden kunnen worden. Men mag verwachten van een recensent, die verbonden is aan de Ille Afdeling van het Algemeen Rijksarchief, uit de archieven waarvan zoveel materiaal voor dit oor kondenboek is geput, dat deze de gemaakte transcripties vergelijkt met de hand schriften. Bij steekproeven bleek mij, dat de gemaakte transcripties volkomen cor rect zijn, alsmede de gegeven varianten. De teksten in dit oorkondenboek zijn vol ledig betrouwbaar, hetgeen men als een niet gering waardeoordeel over een oorkon denboek mag aanmerken. Slechts in de datumregel heeft de bewerker in de uitgave de bovengeschreven o en a weggelaten, maar de waarde daarvan kan men, waar het afschriften betreft, betwisten. Het is mede om die uitermate zorgvuldige tekstver zorging, dat ik collega Van der Laan alle hulde wil brengen voor de bewerking van dit Oorkondenboek van Amsterdam tot 1400! Een oorkondenboek als dit biedt de mediaevist volop de gelegenheid tot bestudering van de stadsgeschiedenis. Maar dit oorkondenboek geeft meer perspectieven. Het is bijvoorbeeld opvallend dat Am sterdam, later dan andere Hollandse steden als Delft, Leiden, Haarlem en Dordrecht, allengs nauwer bij het bestuur van het graafschap Holland werd betrokken en de ingrijpende gebeurtenissen in 1350 zijn daar mede debet aan. Dus ook voor de be- [35]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1976 | | pagina 21