en van de schouten van Amsterdam op deperdita onderzocht. Met respect voor dit
standpunt van de bewerker, betreur ik het toch, dat hij voor het opsporen van de
perdita geen bredere basis heeft genomen, al geef ik toe dat dit veel werk extra met
zich meegebracht zou hebben. Zo zouden er vele deperdita meer te vinden zijn ge
weest in de oude inventarissen van de Leen- en Registerkamer en in de overige
rekeningen van de Grafelijkheidsrekenkamer van Holland, welke laatste bron nu
incidenteel, voorzover niet uitgegeven, is verwerkt (b.v. bij nr. 74) en voorzover
uitgegeven geheel (Cf. nrs. 59 t/m 63). Dat vanuit deze hoek nog interessante teksten
en aanvullingen de bewerker heeft dergelijke aanvullingen ook in noten verwerkt
gegeven hadden kunnen worden, moge ik illustreren aan de hand van de rekening
van de landrentmeester Wernerus van Deventer in Gelre over de jaren 1342-1343
(RA-Gelderland, Hertogelijk archief, inv. nr. 207):
fol. 13vo: 1342 april 3: Item des selven daghes woensdag na Pasen) enen bode ghesant
aen die scepen te Deventer ende aen heren Hemic den Coc omme die vanghen
van Amestelerdamme quijte laten mit brieve3 s.
fol. I7vo: 1342 juni 22 (aansluitend op OB-Amsterdam, nr. 47): Item des selven daghes
zaterdag voor St. Jansdag) Grote Hensen ghesant van Node bi Brussel tot
Doerdrecht mit enen briven aldaer te bezeghebte van des greven weghen van
Hollant, dat die van Deventer tolle vri varen ntoeghen. Ende brachte aldaer
enen brief alle des ghelikes van mijns heren weghen bezeglielt alse van dien van
Amelsterdamme: 1 schilt ende 4 gulden, valent: 25 s. 4 d.
fol. 29™: 1343 maart 17 (bij OB-Amsterdam, nr. 55): Item des maendachs nae Halvas-
ten Huelpapen ghesant van Lennijc te Deventer mit brieven des greven van
Hollant van den vrede ende tot Uden, dat hi te Nijmeghen come: 20 s.
Van der Laan heeft zijn oorkonden voorzien van kopregesten, met datering. Vervol
gens geeft hij de handschriftelijke en de gedrukte tekstoverlevering (drukken en re
gesten). Dan geeft hij de tekst, met het handschriftelijk commentaar in letternoten
en het historisch commentaar in cijfernoten. Diplomatisch commentaar werd door
hem slechts daar gegeven, waar hij het absoluut onontbeerlijk achtte, zoals bij nr. 6
(de verlening van stedelijke rechten aan Amsterdam) en nr. 48. De kopregesten zijn
helder en kernachtig gesteld. Slechts met een enkel kopregest kon ik mij niet vereni
gen, bijvoorbeeld met dat bij nr. 108. In dit stuk (d.d. 21 april 1351) verklaart n.l.
hertog Willem V eerst uitdrukkelijk, dat de heer van Arkel recht heeft op de heerlijk
heid De Lek, waarna pas de belening volgt. Deze verklaring was zeer aanvechtbaar,
want Arkel had geen recht(en) op deze heerlijkheid. Voor die verklaring had de
hertog dan ook de steun nodig van de steden en de overige leden van de grafelijke
raad. Hertog Willem V ging met de verdeling van deze aan Jan II van Polanen toe
behorende heerlijkheid nog een stap verder: op 8 mei 1351 beleende hij heer Jan
van Culemborch met "die heerschap van der Lec, opcominghe ende verval". Ook
deze te betwisten rechtshandeling liet hertog Willem V bevestigen door zijn gehele
raad: Ende hier waren over onse manne her Boudewin, here van Praet, her Gherard
van Merxhem, her Gherard van Eymskerke ende onse steede als Delf, Leyden,
Harlem ende Amstelredamme als onse ghemeyn rayt (Origineel: RA-Gelderland,
Archief heren van Culemborch. inv. nr. 6467, reg. 160). Deze beide stukken staan
trouwens in verband met de oorkonde van 19 september 1358 (hier nr. 187, aan de
teksttraditie waarvan ARA-Den Haag, LRK, inv. nr. 114 (Reg. Philippus A cas G,
[32]
1433-1440), fol. 135™ moet worden toegevoegd en waarbij in het onderschrift
baronum i.p.v. Hanonye [hs.B] gelezen moet worden).
De bewerker heeft de van de oorkonden overgeleverde afschriften in chronologische
volgorde geplaatst en deze afschriften niet in rubrieken, overeenkomstig de stemma,
ingedeeld. Hij geeft echter wel, waar mogelijk, het handschrift aan waarnaar het
afschrift genomen is. De datering van de afschriften is globaal gehouden (met: eeuw,
halve eeuw, gelijktijdig en ong. gelijktijdig). Het zou in een enkel geval meer mogelijk
zijn het afschrift nader te dateren, zoals nu bij nr. 6 hs. B, bijvoorbeeld bij de oor
konde van 5 januari 1349 (nr. 95). In de hier gegeven teksttraditie van deze oorkonde
ontbreekt overigens de vidimus van 6 mei 1353, opgemaakt door schepenen en
burgemeester van Middelburg voor Dordrecht (GA-Dordrecht, Arch, gemeente
Dordrecht, inv. nr. 176, reg. 209 j° 204 j° 203). We kennen n.l. de ontstaansgeschie
denis van dit afschrift in het Register EL. 33 (fol. 31™, nr. 157; hier hs. C). Bij
oorkonde van 10 april 1353 liet een stad (Middelburg?) aan hertog Willem V weten,
dat niet aan zijn verzoek, gedaan bij monde van Gijsbrecht, proost van Middelburg,
kon worden voldaan om hem de oorkonden met betrekking tot de grafelijkheid van
Holland en Zeeland te geven, omdat zij het ongewoon achtten oorkonden over te
leveren, die aan de steden geëxpedieerd waren: want wijs onghewone hebben ghezijn
brieve over te leveren, die men der stede zendet (ARA-Den Haag, LRK. inv. nr. 31
(Reg. EL. 33), fol. 30™, nr. 154). Ter compensatie worden dan wel afschriften ge
geven, die achter de tenor van de oorkonde van 10 april 1353 volgen ,t.w. van de
oorkonden d.d. 1350 september 27 (fol. 31™, nr. 155), 1349 maart 29 (fol. 31™-™, nr.
156) en van de onderhavige oorkonde d.d. 1349 januari 5 (fol. 31v°-32™, nr. 157).
Kortom, het afschrift in het Register EL. 33 kan op "kort na 1353 april 10" worden
gedateerd. De bewerker had zijn terechte keuze voor dit afschrift als C vóór D en nu
ook E kunnen adstrueren met deze datering, hetgeen zonder veel moeite mogelijk
was geweest, omdat het afschrift is getransumeerd in het stuk van 10 april 1353. De
opmerking van de bewerker, dat C ongeveer gelijktijdig met B tot stand is ge
komen, zo interpreteer ik het althans, moet ik daarom betwisten, welke opmerking
echter wel te maken is voor D en E ten aanzien van C.
In een veelomvattend werk als dit kan het niet anders of er zijn stukken gemist.
Van der Laan heeft zich hiervan terdege rekenschap gegeven. In zijn Voorwoord
nodigt hij een ieder uit oorkonden, die ontbreken in dit oorkondenboek, aan hem
kenbaar te maken met het oog op een eventueel supplement. Nu de bewerker de
lezer uitdaagt lacunes aan te geven, mag ik die handschoen aanvatten, echter niet
zonder een woord van kritiek vooraf. Ik beschouw het als een ernstig gemis, dat de
bewerker geen kennis heeft genomen van zowel de archieven van het Koninklijk
Huisarchief als van de Handschriften van de II Ie Afdeling van het Algemeen Rijks
archief. In het Koninklijk Huisarchief bevindt zich in de verzameling Van Bever -
ningh-van der Dussen onder no. 27 I nr. 157 het zg. Registrum Ducis Wilhelmi, een
uit de Leen- en Registerkamer afgedwaald register. Bij een overigens niet volledige
verifiëring bleek mij, dat zich in dit Registrum Ducis Wilhelmi afschriften van twee
oorkonden bevinden, die in dit oorkondenboek ontbreken, en van 11 oor-
[33]