Een Turks plan om Nederlancls-Indië in Franse handen te doen overgaan Op 11 januari 1757 schreef Charles de Vergennes, Frans ambassadeur bij de Otto maanse Porte (de Turkse regering) te Constantinopel een brief aan zijn minister van buitenlandse zaken in cijfer, waarin hij melding maakte van een merkwaardig voorstel hem door een Turk gedaan1. Deze uit Roemelië afkomstige Turk, sjerif Ibrahim, was bij hem gekomen met het kleine gevolg van twee man (hij was dus duidelijk geen rijk man), een aantal in merkwaardige karakters geschreven brieven en het volgende verhaal. De Turk kwam vertellen dat hij graag met de Franse koning wilde spreken over een aanbod van alle Indische groten. Deze hadden hem brieven meegegeven om de Franse koning de Nederlandse bezittingen in Indië aan te bieden. Zij deden dit omdat zij de knevelarijen van de Hollanders meer dan beu waren. De Turk vertelde dat hij gediend had als vertrouwensman van de Hollanders bij de Indische sultans en in die functie ontdekt had dat de sultans weinig genegen waren om nauw met de Hollanders samen te werken. Nadat hij hierover ook met (zoals hij hem noemt) de 'grote sultan van Java' had gesproken, had deze hem mee genomen naar het meest geheime hoekje van zijn paleis en hem gevraagd of het waar was dat de Hollanders een koning hadden die zeer gezien was bij de Turkse sultan en dat zij de Turkse sultan een schatting betaalden op grond waarvan zij het recht hadden zich in Indië als heer en meester te gedragen. De Turk had dit ontkend en verteld dat het de koning van Frankrijk was die de oudste en meest geziene vriend was van de Turkse sultan en dat deze koning ook de machtigste was onder de Christelijke vorsten. De sultan van Java vervolgde dat hij al een jarenlange wens had om iets tegen de Hollanders te ondernemen en dat hij het gevoel had dat God hem de Turk had gezonden om z'jn wensen en verlangens in vervulling te doen gaan. Na de nodige eden te hebben gezworen werd de Turk nu door de sultan van Java in dienst genomen. Hij reisde nu wederom alle sultans of en het bleek dat alle vorsten op Java en Sumatra en op het vasteland tot aan de kust van Malabar toe vol geestdrift waren over het plan om zich door de koning van Frankrijk te laten protegeren. De Turk geeft een lange lijst van al die vorsten, die gedeeltelijk van kennis van de Indische geografie getuigt, maar ook niet thuis te brengen namen bevat. (Enige namen zijn wellicht door transscriptie misvormd, maar fantasie zal ook 1 De stukken zijn alle te vinden in de archieven van het Franse ministerie van Buiten landse Zaken. Affaires Etrangères, Correspondence Politique, Turquie, no. 133. In dit deel, dat de brieven van 1757 bevat, de brieven met bijlagen gedateerd II januari, 24 februari, 15 maart, 27 maart en 23 mei. [26] wel een rol hebben gespeeld). Van de 'sultan van Java' had de Turk een 'khandiar', een met goud en edelstenen versierde dolk, gekregen om de koning van Frankrijk aan te bieden: Vergennes had echter niet het idee dat deze veel waard was. De dragomans (tolken) van Vergennes konden de aanbevelingsbrieven die de Turk bij zich had niet lezen, omdat ze in Indische karakters gesteld waren. Het hele verhaal van de Turk kwam Vergennes zeer onwaarschijnlijk voor, maar hij vermeldt wel uitdrukkelijk dat het merkwaardig was dat de man niet om geld had gevraagd. Het leek Vergennes niet juist om de man naar Frankrijk te sturen, zoals Ibrahim ge vraagd had. Wel beloofde hij hem, na de gevaren van de overtocht als nog veel ge vaarlijker dan zij ten gevolge van de Zevenjarige Oorlog al waren te hebben voor gesteld, dat hij de zaak aan de Franse komng per brief zou overleggen, met een ver taling van de uitgebreide memorie van de Turk. Deze zou binnen vier maanden uit sluitsel krijgen. In Frankrijk ging men gedegen te werk. Weliswaar leek het verhaal ook daar de regering niet al te betrouwbaar, maar men besloot toch om onder strikte geheim houding de Franse Compagnie des Indes te raadplegen. Deze wees er in een memorie op dat het project veel groter was dan enig soortgelijk plan dat ooit door een Euro pese natie was ontworpen. Verder stelde de compagnie dat de Hollanders een zeer sterke positie hadden in het gebied, al heersten zij niet (zoals de Turk had beweerd) over heel Sumatra, de kust van Malakka en Cambodja. Ook vond de compagnie het eigenaardig dat al die vorsten het zo eens met elkaar zouden zijn. Tenslotte: zelfs als het verhaal waar was zou het wel eens zo kunnen zijn dat het feit dat een dergelijk project een oorlog tussen de Europese naties tot gevolg zou hebben, nu juist datgene zou zijn wat de Indische heren beoogden om zodoende hun juk af te werpen. Voor Frankrijk kwamen er dan nog enige moeilijkheden bij. De kracht van de Hollandse vloot in Indië moest niet onderschat worden, het was voor de Fransen problematisch zich op Java te vestigen aangezien men de mentaliteit van de bewoners niet kende en het nog maar de vraag was of men op het eiland vrijheid van godsdienst zou kunnen toestaan en Chinezen zou mogen toelaten. Ook was het nog maar de vraag of Frank rijk een zo grote oorlogsmacht als nodig zou zijn kon handhaven in het Indische gebied. De enige mogelijkheid (als men iets wilde ondernemen) zou zijn om Ben- koelen dat in Engelse handen was en met Engeland was Frankrijk toen in oorlog te veroveren en van daaruit met behulp van de Turk de zaak eens verder te be zien. Overigens oordeelde de Compagnie des Indes dat de minister in deze kwestie moest beslissen. In een brief van 27 maart 1757 gericht aan Vergennes wordt het plan door de minis ter van Buitenlandse Zaken, Rouillé, van de hand gewezen. Het is te gevaarlijk. Op 23 mei antwoordt Vergennes dat hij getracht had de Turk te bereiken, maar dat deze naar de Zwarte Zee was vertrokken voor een zakenreis. Vergennes wilde nog pro beren de Turk eens verder uit te horen over de toestand van de Hollandse handel op Java, maar vermoedelijk heeft een dergelijk onderhoud nooit plaats gehad. In de verdere correspondentie van Vergennes heb ik er in ieder geval niets over gevonden. Hoewel het plan van de Turk (terecht) niet erg serieus genomen werd, is het interes- [27]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1976 | | pagina 17