b. Leidingen moeten tot het onmisbare worden beperkt; verwarmingselementen noch leidingen mogen zich boven de rekken bevinden. c. Binnen de bewaarplaats mag de installatie niet voorzien zijn van andere aftap kranen dan die behorende bij de daar geplaatste verwarmingselementen. 41. Een archiefbewaarplaats moet voorzieningen bevatten die een doelmatige ventilatie mogelijk maken. Ook wanneer de rekken gevuld zijn moet een effectieve luchtcirculatie verzekerd blijven. Deze ventilatie kan zijn: a. z.g. natuurlijke of traditionele ventilatie, b. z.g. mechanische ventilatie, c. ventilatie d.m.v. z.g. lucht behandeling (air-conditioning). Combinatie van deze ventilatiesystemen is toe gestaan. In het geval van inrichting van een archiefbewaarplaats met verrijdbare rekken dient aan de ventilatie de uiterste aandacht te worden gegeven. 42. Natuurlijke ventilatie geschiedt door ramen, door ventilatieroosters of door -kokers, zonder dat van een kunstmatig aangedreven ventilator gebruik wordt gemaakt. Ramen, roosters en kokers dienen gezamenlijk een zodanige af meting te hebben dat tenminste viermaal per etmaal de lucht in de ruimte wordt ververst, terwijl voor ieder m3 inhoud van de archiefbewaarplaats ten minste 2,5 cm2 toevoer- en 2,5 cm2 uitlaatopening voorhanden moet zijn. De ventilatieope ningen dienen zich bij voorkeur te bevinden in tegenover elkaar gelegen wanden. De als toevoer fungerende ventilatieopeningen dienen zo hoog boven het maaiveld te worden geconstrueerd dat daardoor geen lucht kan binnendringen van een in hoge mate verontreinigde kwaliteit (uitlaatgassen). Constructie van een 5 meter boven het maaiveld uitmondende ventilatiekoker kan een oplossing geven. 43. Indien door ventilatieroosters of -kokers wordt geventileerd moeten de toevoeropeningen laag en de uitlaatopeningen hoog in de bewaarplaats worden aangebracht. Deze roosters en kokers moeten op zodanige wijze worden uitge voerd en geplaatst dat daardoor geen water, vuur of ongedierte kunnen binnen dringen. 44. Mechanische ventilatie ontstaat wanneer een of meer van de in 42 ge noemde ventilatieopeningen van een kunstmatig aangedreven ventilator wordt voorzien. Het gestelde in 42 en 43 geldt ook voor de mechanische ventilatie. 45. Wanneer ventilatie plaats vindt d.m.v z.g. luchtbehandeling (air-condi tioning) moeten de openingen, waardoor de lucht wordt in- en afgevoerd, worden voorzien van zelfsluitende metalen kleppen, opengehouden door een smeltveilig- heidsapparatuur die in werking treedt bij een temperatuur van 68° C. De lucht behandelingsinstallatie moet zodanig zijn dat tenminste viermaal per etmaal de lucht in de ruimte wordt ververst, terwijl, bij een temperatuur van gemiddeld 16° C bij een relatieve vochtigheid van 60%, in de vochtigheidsgraad hooguit kortstondige afwijkingen optreden. Deze mogen de grootte van ca. 5% niet over schrijden. 46. Met het oog op een eventueel uitvallen van de luchtbehandelings-instal- latie verdient het aanbeveling om rekening te houden met de mogelijkheid van natuurlijke ventilatie. [448 47. In elk archiefbewaarplaats c.q. afdeling van een archiefbewaarplaats moeten een hygrometer en een thermometer aanwezig zijn. Zij mogen niet bij de ingang, bij radiatoren, ramen of ventilatieopeningen worden geplaatst. De hygro meter moet tenminste elke twee jaar op nauwkeurigheid worden gecontroleerd. 48. Het onttrekken van vocht aan archiefbewaarplaatsen met behulp van chemische middelen of electrische apparaten moet als een noodoplossing worden beschouwd in gevallen waarin de oorzaken van een te grote vochtigheid van de atmosfeer (constructiefouten, ondoelmatige verwarming of ventilatie) niet afdoen de kunnen worden verholpen. De chemische middelen mogen niet brandbaar zijn noch brand kunnen verwekken. Een archiefbewaarplaats mag niet in gebruik worden genomen voordat de vochtigheidsgraad aan de vereisten voldoet. Hfdst. III. Inrichting a. Rekken en kasten 49. Voor de inrichting van een archiefbewaarplaats moet gebruik gemaakt worden van genormaliseerde rekken en kasten, vervaardigd van volgens norm NEN 1076 ontbrandbaar materiaal of van niet gemakkelijk ontvlambaar materiaal van klasse I of II. 50. De rekken moeten worden geplaatst op een afstand van tenminste 50 cm van deuren en ramen. De plaatsing van rekken tegen muren is ongunstig voor de conservatie van archiefbescheiden. De plaatsing tegen buitenmuren is ongeoor loofd. Tegen plaatsing van rekken met achter- en zijwanden en van kasten langs een buitenmuur, mits op een afstand van ca. 10 cm, bestaat geen bezwaar. b. Brandblusmiddelen en brandmelding §51. In een archiefbewaarplaats mag nimmer met water worden geblust, het geen kenbaar moet worden gemaakt door het desbetreffende bordje. Alleen het gebruik van koolzuursneeuwblussers, eventueel aangevuld met zandbakken met fijn droog zand, is geoorloofd. De plaats voor de brandmelder is bij de toegang aan de buitenzijde. Daar moeten altijd brandblusmiddelen aanwezig zijn. In grote archiefbewaarplaatsen moeten op meer punten brandblusmiddelen worden ge plaatst. De plaatsing heeft slechts nut indien het materiaal geregeld wordt gecon troleerd en het personeel met het gebruik vertrouwd is. Voor de automatische brandmelding in een archiefbewaarplaats is alleen rooksignalering afdoende; deze moet jaarlijks gecontroleerd worden. 52. In gebouwen, die in het bijzonder voor de bewaring en raadpleging van archieven zijn bestemd, kan het nuttig zijn een rechtstreekse verbinding tot stand te brengen met de naastbijgelegen brandweerkazerne; het brandweerpersoneel moet worden geïnstrueerd hoe in geval van archiefbrand te handelen. [449]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1975 | | pagina 21