De ingang mag alleen dan in het souterrain worden geplaatst, indien het souterrain in geval van wateroverlast zoveel water kan verwerken dat de archiefbewaarplaats nie°t wordt overstroomd. Indien in ruimten, grenzend aan een in een souterrain gesitueerde toegang tot een archiefbewaarplaats, een op de riolering aangesloten schrob- of afvoerput aanwezig is, behoort deze verzekerd te zijn tegen eventueel uit de riolering opstijgend water. 28. In grote archiefbewaarplaatsen bestemd voor de bewaring van veelvuldig geraadpleegde bescheiden moeten, indien toepassing van verhoogde dorpels of vloeren noodzakelijk is, die dorpels en vloeren van zodanige op- en afritten worden voorzien, dat het gebruik van transportwagentjes mogelijk is. 29 In archiefbewaarplaatsen van dusdanige afmeting dat de loopafstand tot de ingang op sommige punten meer dan 30 m bedraagt, moet zover mogelijk van die ingang een nooduitgang aanwezig zijn. Daartoe kan worden volstaan met een naar buiten opengaand van binnen afsluitbaar vluchtluik, van een brandwerend vermogen als genoemd in 7, dat uitkomt op de buitenlucht of op een ruimte waardoor men gemakkelijk een uitgang kan bereiken. Indien een archiefbewaar plaats in een souterrain is gelegen, moet dit vluchtluik boven in de wand of m he plafond worden geplaatst en met klimijzers bereikbaar zijn. Indien aangebracht in het dak van de archiefbewaarplaats dient dit vluchtluik te worden voorzien van een sponning die het binnendringen van hemelwater verhindert. c. Ramen 30. In een archiefbewaarplaats behoren geen ramen te zijn. Indien de aan wezigheid van ramen onvermijdbaar is moeten de in de hiernavolgende para grafen vervatte voorschriften in acht worden genomen. 31 Ramen en raamkozijnen moeten worden uitgevoerd in brandwerend materiaal. De kozijnen moeten waterdicht in de muren worden aangebracht. De ruiten moeten zijn van glastegels, van gelaagd glas, of van draadglas van ten minste 7 mm dikte met een staalbewapening met vierkante mazen van maximaa 16 mm. Bij de aanwending van draadglas dienen de ramen door versterkte pro fielen te worden verdeeld in vakken waarvan één der afmetingen met groter is dan 30 cm. Er kan aanleiding bestaan voor de plaatsing van dubbele ruiten. De ramen moeten voorzien zijn van een zeer solide sluiting en geen mogelijkheid bieden tot insluiping. Indien het brandwerend vermogen dezer ramen minder bedraagt dan de eis, gesteld in 7, dient dit vermogen d.m.v. het aanbrengen van luiken tot het bedoelde vermogen te worden opgevoerd. 32. Ligt een archiefbewaarplaats in een souterrain, dan moeten de ramen vast zijn- de dorpels van de ramen moeten dan minimaal 25 cm boven het maaiveld liggen. Ramen onder het maaiveld in een z.g. koekoek zijn ongeoorloofd. 33. In bovengrondse archiefbewaarplaatsen ingericht met vaste rekken, moe ten de ramen geplaatst worden in het verlengde van de looppaden tussen de rekken. [446] d. Verlichting en electrotechnische veiligheid 34. Een archiefbewaarplaats moet electrisch worden verlicht, en wel zodanig dat men overal goed kan lezen. De gehele electrische installatie moet buiten de bewaarplaats met een schakelaar kunnen worden uitgeschakeld. Bij de schake laar, of op een andere doelmatige plaats, moet een verklikkerlamp aanwezig zijn zodat kan worden gecontroleerd of de electrische installatie volledig spanningsvrij is. Indien om redenen van electrotechnische constructie het aanbrengen van meer schakelaars en verklikkerlampen noodzakelijk is, moeten de verklikkerlampen in eikaars onmiddellijke nabijheid worden aangebracht. Z.g. deurcontacten zijn niet toegestaan. Het gebruik van z.g. looplampen is niet toegestaan. 35. De electrische leidingen moeten zichtbaar worden aangebracht, tenzij zij in een betonconstructie kunnen worden opgenomen. 36. Bij de toepassing van verrijdbare rekken moeten eventuele buislampen parallel aan de rails worden geplaatst. e. Klimaatregeling 37. In een archiefbewaarplaats dient de verwarming in de eerste plaats voor de beheersing van een relatieve vochtigheidsgraad van gemiddeld 60% bij een temperatuur van 16° C. Van deze vochtigheidsgraad en temperatuur zijn kort stondige afwijkingen geoorloofd. Deze afwijkingen mogen een omvang van een tiende deel van de genoemde vochtigheidsgraad en temperatuur niet overschrijden. In bewaarplaatsen bestemd voor microfilms en ander fotografisch materiaal moet de klimaatregeling dusdanig zijn dat deze bescheiden ten allen tijde repro duceerbaar blijven met een volwaardig resultaat. Verschillen in temperatuur tussen de archiefbewaarplaats en de aangrenzende vertrekken zijn in verband met de vochtigheidsgraad ongewenst. 38. Een archiefbewaarplaats moet voorzien zijn van een installatie die het mogelijk maakt deze ruimte volledig te verwarmen. Bij nieuwbouw gaat de voor keur uit naar luchtverwarming. Verwarming d.m.v. een laagdrukstoom-c.v.instal latie of door met gas, olie, of vaste brandstof gestookte kachels, is niet geoorloofd. Het is gewenst enige contactdozen zodanig aan te brengen dat met behulp van één of meer electrische radiatoren (geen straalkachels) ook buiten het stookseizoen kan worden verwarmd. 39. Een archiefbewaarplaats moet voorzien zijn van een eigen thermostaat of thermostatische kranen. De plaats van de verwarmingselementen is langs de buitenmuren en dwars op de archief rekken. 40. Bij inrichting met een warmwater-c.v.installatie dienen de volgende voor schriften in acht te worden genomen: a. Er moeten waarborgen bestaan dat bij onverhoopte lekkage het uit de instal latie komende water nooit een grotere hoogte kan bereiken dan de plinthoogte van de rekken. [447]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1975 | | pagina 20