Wat zijn familiearchieven?
Is het werkelijk van enig belang te komen tot een algemeen aanvaarde definitie van
wat een familiearchief nu eigenlijk is? Zal het enige invloed hebben op acquisitie of
inventarisatie wanneer wij in het voetspoor van Muller tredend tot de slotsom komen
dat een 'familiearchief' een verzameling bescheiden is, verkregen en toevallig niet
vernietigd door opvolgende leden van een familie? Gedachtig aan de inhoud van
vele familiearchieven zou ik er bijna aan toevoegen: en uit misplaatste piëteit door
de archivarissen niet geschoond. Een dergelijke definitie wil ik hier zeker niet voor
stellen, al ware het maar om te voorkomen dat behalve een vereniging van bedrijfs-
archivarissen naast de V.A.N. ook een vereniging van familiearchivarissen zou
moeten worden opgericht.
Het lijkt van louter theoretisch belang vast te stellen of de uitspraak van Van der
Gouw ex cathedra is geschied, de door Van Schilfgaarde en zijn discipelen gevolgde
methode door de traditie is gesanctioneerd, dan wel of er sprake is van onrechtzin
nigheden van een Utrechtse school en Haags dirigisme. Het betoog van mevrouw De
Booy laat echter zien dat een en ander van grote invloed is op de wijze van inven
tarisatie.
De definitie van Van der Gouw: 'Een familiearchief is een combinatie van persoon
lijke archieven, afkomstig van dezelfde familie of van verwante families', brengt
mevrouw De Booy ertoe te spreken van een plundering van persoonlijke archieven
ten behoeve van het zakelijk gedeelte. Zij gaat zelfs zo ver te spreken van de werke
lijke struktuur van het archief en pleit er dan ook voor de archieven waaruit een
familiearchief bestaat zoveel mogelijk in tact te laten en niet te snel grijpen naar een
schema, hoezeer ook geheiligd door het gebruik. Zij spreekt zich hiermede duidelijk
uit tegen het gebruik alle stukken betreffende onroerende goederen onder te brengen
in een afdeling 'Zakelijk'.
Hiermede ben ik het volstrekt oneens.
Sporen van oude ordening zijn in familiearchieven slechts bij uitzondering aan te
treffen. Maar waar deze wel aanwezig zijn, in het bijzonder bij families met een
rijk goederenbezit, pleiten deze ervoor als 'werkelijke structuur' te aanvaarden het
schema dat mevrouw De Booy verwerpt als in strijd met de werkelijke structuur.
Dit verschil in opvatting kan mogelijk worden veroorzaakt doordat wij verschillende
archieven onder ogen hebben gehad.
Al in de briefwisseling tussen mevrouw De Booy en drs. J. Fox, in 1972 gepubli
ceerd, blijkt eerstgenoemde van mening dat een familiearchief op zijn hoogst een
combinatie van persoonlijke archieven is: 'datgene was de stukken in een familie
archief bindt is het familiegevoel'. Dit in tegenstelling tot Fox, die een familie
archief opvat als een archief, omdat het net als het archief van een bestuursorgaan
of een vereniging bepaald wordt door een organische groei1.
Juist het 'familiegevoel' verdient m.i. meer aandacht. In de negentiende eeuw en
1 Nederlands Archievenblad 1972, blz. 284 e.v. Met Mevrouw De Booy heb ik bezwaren
tegen het verbannen van genealogieën naar de tweede rang. Temeer daar deze meermalen
als bewijsstukken in rechte werden overgelegd en aanvaard.
396]
voordien voelde men zich als lid van een familie meer dan alleen de drager van de
familienaam. Veeleer beschouwde men zich als de 'tijdelijke' beheerder van een
deel van het familiebezit, dat men moreel verplicht was onaangetast over te dragen
aan een volgende generatie. Tal van fideï-commissaire bepalingen over familiebezit
(en over het familiearchief!) spreken hierover duidelijke taal.
Van enige praktische bezwaren tegen het 'plunderen' van de stukken van zakelijke
aard ten behoeve van de 'persoonlijke archieven' maakt Formsma gewag in 'Het
inventariseren van archieven'*. In het bijzonder wat betreft de stukken aangaande
het beheer, die zich veelal niet beperken tot een bepaald persoon, maar de gehele
familie of de opvolgende eigenaren van het goed of de goederen raken. Een tweede
bezwaar tegen het plaatsen van eigendomsbewijzen bij de 'persoonlijke archieven'
is, dat van een groot aantal goederen de latere lotgevallen onbekend blijven. Stukken
betreffende de vervreemding van goederen zijn vrijwel nooit in een familiearchief
aanwezig. Zouden wij deze eigendomsbewijzen onderbrengen bij de 'persoonlijke
archieven', dan suggereren wij ten onrechte dat de verkrijger van het goed dit
slechts als enige van de familie heeft bezeten. Om nu de stukken over het weinige
goederenbezit dat iemand tijdens zijn leven verwerft en vervreemdt niet op te
nemen bij de overige stukken betreffende goederen, lijkt mij derhalve minder juist
en voor de gebruiker onpraktisch.
R. Wartena.
Repliek
Voor veel familiearchieven is de indeling persoonlijk-zakelijk stellig de meest aan
gewezene. De heer Wartena krijgt ten onrechte uit mijn artikel de indruk dat ik
deze indeling ten allen tijde verwerp. Wel heb ik willen waarschuwen tegen een
gebruik-uit-sleur van een schema van indeling (welke dan ook) waarbij onvoldoende
rekening wordt gehouden met de wijze van ontstaan en de groei van het archief
dat men onderhanden heeft. De door mij geciteerde paragraaf van de Archiefter
minologie leek mij een goed uitgangspunt voor enig nadenken bij het ordenen van
een familiearchief.
E. P. de Booy
Drielsma, H. A., Grondbezit en mutatierechten in het oude Friesland.
Leeuwarden 1974. Utjefte Fryske Akademy nr. 457. 173 pp. 12,
Professor Drielsma, emeritus-hoogleraar in het belastingrecht aan de R.U. te Leiden,
heeft zich met deze studie ten doel gesteld 'een bijdrage te leveren aan het rechts
historisch onderzoek naar de oorsprong en de ontwikkeling van geldelijke verplich
tingen bij vervreemding en vererving van grondbezit in Friesland'. De auteur heeft
zich daarbij wel enkele beperkingen moeten opleggen: in geografisch opzicht tot
2 Nederlands Archievenblad 1973, blz. 44.
397]