4. Klappers De eerste ingang tot de verzameling is de catalogusindeling; door de beschrijvingen systematisch te rangschikken maakt men het snel vinden van afbeeldingen van een bepaald onderwerp mogelijk. De vraag is echter niet altijd gericht op de onder werpen die gediend hebben als richtlijn voor de catalogusindeling. B.v. kan er gevraagd worden naar afbeeldingen van bepaalde auteurs, personen voorkomend op afbeeldingen, bouwwerken, huisnamen, voer- en vaartuigen, klederdrachten enz. D.m.v. klappers kan men dit soort zaken vindbaar maken. In de klappers wordt verwezen naar de nummers (liefst de niet veranderende stamnummers) van de afbeel dingen; op het daarmee corresponderende fiche vindt men verdere gegevens. Een enkel toelichtend woord in de klapper kan veel zoekwerk beperken. Een gevaar van het maken van klappers is, dat er teveel werk in gaat zitten, doordat men te uitvoerig wordt. Een richtsnoer bij het bepalen van wat voor klapperen in aanmerking komt, is de vraag van de gebruikers (beheerders en derden) van de atlas. Om te voorkomen dat veel gegevens in veelvoud geregistreerd moeten worden, kan men met verwijzingen werken. Voorbeeld: Koningin Wilhelmina legt de eerste steen voor een kerkgebouw. Dit feit kan geklapperd worden onder persoonsnamen, gebeurtenissen en gebouwen. Op twee van de drie fiches kan men nu verwijzen naar het derde, waar de vereiste gegevens te vinden zijn (vooral als het een serie afbeeldingen van dit onder werp betreft, kan men door verwijzen veel werk besparen). Een andere methode om bij het maken van klappers werk te besparen is de catalogusfiches in veelvoud te maken6 en de duplicaten over de verschillende klappers te verspreiden; b.v. door onderstreping van een bepaald woord kan men de plaats van het fiche in de klapper aanduiden7. 5. De plaats van opberging der afbeeldingen. Standcatalogus. Om een gevraagde afbeelding snel te kunnen vinden is het handig als de plaats van opberging der afbeeldingen correspondeert met de volgorde waarin ze in de catalogus vermeld staan. Dit levert wel een aantal problemen op: de afbeeldingen zijn van uit eenlopende formaten, moeten wegens de techniek waarin ze vervaardigd zijn soms op een speciale plaats opgeborgen worden, kunnen in een boek in de bibliotheek zitten enz. Meestal echter zal men de catalogusindeling bij de opberging zoveel mogelijk volgen. Een groot bezwaar hierbij is, dat men door voortdurend invoegen van nieuwe aanwinsten regelmatig afbeeldingen van de ene kast of portefeuille naar de ^'.c^.es bunnen vermenigvuldigd worden door toepassing van stencil, lichtdruk foto- copieëring enz. Desnoods door het maken van doorslagen op de schrijfmachine Voordeel is, dat men op elke verwijzing volledige gegevens betreffende de afbeelding vindt en dat het maken van verwijzingen een minimum aan tijd kost; nadeel is dat het aantal fiches wel zeer groot wordt. 7 Het is mogelijk alle elementen van een afbeelding te ordenen met behulp van de Iconclasseen decimale iconografische index, ontworpen door prof. dr. H. van de Waal welke toegepast wordt op het 'DIAL'-project (Decimal Index of the Art of the Low Countries) Hierbij zijn het Kunsthistorisch Instituut van de Rijksuniversiteit te Leiden en net Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie te 's-Gravenhage betrokken. 362 andere moet overplaatsen- Om dit te ondervangen Iaat men wel het verband tussen de systematische catalogusindeling en de plaats van opberging geheel los het eerst zal men dit doen voor de kostbaarste stukken, als die toch voornamelijk via reprodukties geraadpleegd worden en bergt nieuwe aanwinsten in volgorde van verwerving in kasten of portefeuilles. Een aan kast of portefeuille gekoppeld plaat singsnummer maakt de afbeelding dan vindbaar. Nadeel van deze methode van opberging is, dat het bijeenzoeken van afbeeldingen van hetzelfde onderwerp veel werk geeft. Om controle op de aanwezigheid van het afbeeldingenbezit te kunnen uitoefenen maakt men een standcatalogus, waarvan de fiches in volgorde van de plaats van opberging staan.8 6. Wat neemt men op in de catalogus? In het algemeen: afbeeldingen die betrekking hebben op het verzamelgebied. Af beeldingen die men toevallig in bezit krijgt, maar die tot het verzamelgebied van een andere atlas behoren, trachte men in die andere atlas onder te brengen. Vaak is dit echter niet mogelijk, omdat de betreffende afbeeldingen deel uitmaken van een collectie die in zijn geheel in stand gehouden moet worden. Het bezwaar, dat dergelijke afbeeldingen in een verzameling waar men ze niet zoekt, voor derden moeilijk te vinden zijn, kan worden opgelost door van de betreffende collectie een afzonderlijke catalogus (bij voorkeur gedrukt) te maken en die op ruime schaal te verspreiden of door deze afbeeldingen op te laten nemen in een centrale catalogus. Afbeeldingen waarvan het bestaan bekend is, die tot het verzamelgebied behoren, maar waarvan men geen origineel of reproduktie bezit, worden niet in de catalogus opgenomen.9 Afbeeldingen betreffende het verzamelgebied, die niet tot de topografisch-histori- sche atlas behoren, maar wel bij dezelfde instelling (archief, bibliotheek, museum) bewaard worden, kan men wel in de catalogus van de topografisch-historische atlas opnemen. Bij voorbeeld: prenten in een boek, kaarten in een atlas, kaarten en tech nische tekeningen, behorend tot een archief.10 C. De onderdelen van de catalogus. Zoals hiervoor onder B 2 reeds gezegd is, wordt de catalogus onderverdeeld in een aantal hoofdafdelingen, die volgens een viertal ordeningscriteria weer verder onder verdeeld kunnen worden. De wijze van onderverdelen van elk der genoemde hoofd afdelingen wordt hier nader besproken. 8 In verzamelingen die niet of slechts ten dele gecatalogiseerd zijn is de plaats van opberging vaak de enige ingang op (dat deel van) de verzameling. Een systematische wijze van opbergen heeft dan grote voordelen. Uiteraard is dit geen pleidooi voor niet- catalogiseren. 9 Wel verdient het aanbeveling deze in de documentatie op te nemen. Zie hierna bij 'Documentatie' onder d. (blz. 380). 10 Zie mijn artikel over beschrijving (NAB 1975, 2e aflevering) noot 16 op blz. 143. 363

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1975 | | pagina 18