markante man met zijn al even markant gezicht in ere houden.
Graag wil ik naar aanleiding van het Monumentenjaar 1975 een beroep doen op
U allen voorzover mogelijk en vanuit Uw eigen verantwoordelijkheid in dit kader
aan manifestaties mee te werken, gevraagd en zo nodig ongevraagd. In de zorg om
onze taak niet te verwaarlozen en de aansluiting met de administratie niet te verlie
zen mogen wij niet vergeten, dat het archiefwezen evenals het museumwezen en de
monumentenzorg een kind is van de Romantiek. Het monument is daarenboven geen
louter object van nostalgie meer maar een wezenlijk bestanddeel van ons leefmilieu
waarvoor wij allen dunkt mij warm lopen. Laten we in 1975 dan maar voor één jaar
minder Fruiniaan en meer Mulleriaan zijn om in zijn geest ons midden in het volle
leven te wagen. Mensenschuw zijn we toch al lang niet meer.
Het beste voor het laatst bewarend kan ik U meedelen, dat op het Rijksarchief in
Noord-Brabant de bewerking is ter hand genomen van het archief van onze vereni
ging door de pas afgestudeerde mejuffrouw Kooien. Wat hebben sommige secreta
rissen er een potje van gemaakt.
In Ottawa, dames en heren, liet de heer Veikko Litzen van het Nationaal Archief
van Finland mij een inventaris zien van kerkelijke archieven in zijn land. In een van
die archieven was door de predikant een zogenaamde zwarte lijst aangelegd, in het
fins Laiskanlukijat geheten, te vertalen naar de heer Litzen mij zei met 'List of slow
readers and indolent hearers'. Ik hoop niet dat ik misbruik heb gemaakt van Uw
welwillendheid en U tot een indolent hearer heb gemaakt. Zo ja dan kunt U mijn
jaarrede nog eens slowly lezen. Veeleer wens ik U en mij toe, dat het ons gegund
wordt veel en snel te lezen en dat we naar elkaar met een gewillig oor mogen blijven
luisteren. Dank U wel.
Notulen van de ledenvergadering van de Vereniging van Wetenschappelijke
Archiefamhtenaren in Overheidsdienst, gehouden op 22 april 1975 in het
gebouw van de Stichting Film en Wetenschap te Utrecht.
Om 14.00 uur opent de voorzitter de vergadering, in aanwezigheid van 77 leden.
Hij ziet zich genoodzaakt mee te delen, dat de bijlage bij punt 6 van de agenda door
een administratieve fout later aan de leden is toegestuurd dan de andere stukken.
Wie nog geen exemplaar ontvangen heeft kan er alsnog een in de vergadering
krijgen. Verder wijst hij erop, dat wie wel lid is van de VAN maar niet van de
VWAO niet aan eventuele stemmingen mag deelnemen.
De aflevering van het Nederlands Archievenblad waarin de notulen van de vergade
ring van 19 november 1974 moeten zijn afgedrukt is nog niet verschenen. De secre
taris leest ze daarom in de vergadering voor; ze worden zonder aanmerkingen
goedgekeurd.
Voordat de rekening en balans over het boekjaar 1974 worden vastgesteld doet de
heer Van Albada het voorstel de rondvraag vóór de behandeling van punt 6 te
doen plaats vinden. De voorzitter verklaart zich hiertegen; het wordt met 16
stemmen vóór en 18 tegen verworpen.
348
De kascommissie, bestaande uit de heren Eefting en Persman, brengt vervolgens
verslag uit en stelt voor de penningmeester décharge te verlenen, wat bij acclamatie
gebeurt. De penningmeester vestigt er de aandacht op, dat ongeveer 75 van de
leden de contributie nog niet heeft betaald en dringt er op aan dit alsnog te doen.
Er moeten nu leden en plaatsvervangende leden worden aangewezen voor de
Verenigingsraad van het Ambtenarencentrum. Het bestuur stelt voor het mandaat
van de zittinghebbende leden te continueren, t.w. de heren H. W. van Veldhuizen
en G. W. van der Meiden (leden) en K. Schaap en jhr. G. F. Sandberg (plv.). Aldus
wordt besloten.
Aan de orde komt nu punt 6: het voorstel van het bestuur tot opheffing van de vere
niging met ingang van 1 januari 1976. Vooraf deelt de voorzitter nog mee, dat in de
lijst van vakverenigingen, waarvan men individueel lid kan worden, ook de KABO
had moeten worden opgenomen, die aangesloten is bij het NKV.
De heer Van Albada opent de discussie met een serie van elf vragen. Is het juist,
dat er geprobeerd is bij de Rijksarchiefdienst een medezeggenschapscommissie op te
richten? Is het juist, dat sommige rijksarchivarissen zonder overleg met hun perso
neel te hebben gepleegd, aan de initiator of aan anderen hebben meegedeeld, dat
bij hun dienst geen behoefte aan een dergelijke commissie zou bestaan? Heeft het
bestuur van de VWAO overwogen de vorming van een dergelijke commissie bij de
bevoegde instanties aan te vragen? Zo neen, waarom niet? Bij hoeveel leden van
de VWAO, werkzaam bij de Rijksarchiefdienst, is in de afgelopen vijf jaar het
arbeidscontract niet verlengd, hoeveel zijn uit vaste dienst ontslagen, hoeveel zijn
met studieverlof gestuurd? Voor hoeveel leden, werkzaam bij gemeentelijke archief
diensten geldt hetzelfde? In hoeveel gevallen is door zulke personen een beroep
gedaan op de VWAO voor juridische bijstand? Heeft het bestuur zich beraden over
de in Zeeland ontstane situatie nu het inspecteursambt daar vaceert? Wat is het
standpunt van het bestuur in deze? Hoeveel leden van de VWAO zijn dubbel geor
ganiseerd? Hoeveel malen en door welke diensthoofden is het verwijt gemaakt, dat
men zich met het interne beleid van de dienst zou bemoeien, a. bij het Rijk, b. bij
gemeenten? Hoeveel vrijgestelden zijn bij het Ambtenarencentrum werkzaam?
Voor de behartiging van de individuele belangen, aldus de heer Van Albada, is het
beter bij een grote bond aangesloten te zijn, voor de collectieve belangen echter
niet. Zou het wellicht zin hebben een VWAO alleen voor gemeenteambtenaren te
behouden? Zouden we de contributie verhogen dan zouden we zelf meer aan juridi
sche bijstand kunnen doen.
De voorzitter antwoordt op de eerste vraag, dat er wel sprake is geweest van een
dienstcommissie bij het Rijk. De heer Andries merkt op, dat wanneer één bond er
om vraagt men verplicht is een dienstcommissie in te stellen. De voorzitter deelt
mee, dat de VWAO hier niet om gevraagd heeft, omdat dit de verhoudingen had
kunnen verslechteren. De heer Andries deelt nog mee, dat er in Utrecht een mede
zeggenschapscommissie bestaat. De heer Van Veldhuizen zegt, dat indertijd van de
zijde van het bestuur bij het Ambtenarencentrum advies is gevraagd en dat het
antwoord toen was, dat tenzij er veel aandrang van het personeel zelf komt men
er uit eigen beweging liever niet op aan moet sturen. De ervaring van de heer Scherft
[349]