slag maar wel zijn er gegevens over arbeidsverhoudingen, promotiekansen en het werkklimaat uit te halen. De moderne sociale geschiedenis heeft aan de sociale wetenschappen theorieën, methoden en technieken ontleend om dergelijke zaken te kunnen analyseren. Met name de inhoudsanalyse, die op zeer verschillend mate riaal kan worden toegepast, lijkt een bruikbaar hulpmiddel. Voor een gedegen overzicht van mogelijkheden en wensen betreffende een moderne aanpak van een onderdeel van de arbeidersgeschiedenis, kan ik hier verwijzen naar het artikel van Prof. Th. van Tijn, 'Bijdrage tot de wetenschappelijke studie van de vakbondsge schiedenis' in het Mededelingenblad van de Nederlandse vereniging tot beoefening van de sociale geschiedenis no. 46 van oktober 1974. De stadsgeschiedenis Anders dan de urban history' in Engeland en de Verenigde Staten en de 'histoire urbaine in Frankrijk, wordt de stadsgeschiedenis in Nederland nog niet als een aparte (sub)discipline beschouwd. Het zit er evenwel in, dat dit spoedig zal gaan gebeuren, gezien de belangstelling waarin het vak zich in het buitenland mag ver heugen. In Engeland is niet lang geleden de eerste hoogleraar in de 'urban history' benoemd Prof. Dyos in Leicester en het dit afgelopen jaar verschenen Urban history yearbook bevat 738 titels van onderzoeken, die op het ogenblik aan de gang zijn naar het Engelse stedelijke verleden. Het valt met mee om aan te geven wat nu precies het object van de stadsgeschie denis is. Om te beginnen is men het er al niet over eens wat er onder een stad ver staan moet worden. De één omschrijft een stad als een bevolkingsconcentratie, de ander als een verzameling gebouwen, terwijl de stad ook wel een 'state of mind' genoemd is. Door de verscheidenheid van definities en het ontbreken van een theoretisch kader, is de stadsgeschiedenis een beetje een kapstok geworden waaraan van alles opgehangen wordt. Met name in Engeland is dit het geval. Daar omvat de 'urban history' alles wat er in, met, door en tussen steden gebeurde. Critici stellen dan ook wel eens smalend, dat de 'urban history' niets anders is dan economische en vooral sociale geschiedenis, bedreven binnen een stedelijk kader. Gezegd moet worden, dat men er in Engeland op het ogenblik naar streeft om tot een duidelijker terreinafbakening te komen, omdat men anders bedolven dreigt te raken onder een gigantische stapel, moeilijk onderling vergelijkbare, litteratuur. In de Verenigde Staten, waar het specialisme al van het interbellum dateert, ligt de situatie iets beter. Daar is van meet aan theorievorming opgetreden hetgeen wellicht mede te danken is aan de omstandigheid, dat de 'urban history' in de V.S. sterk door de sociologie is geïnspireerd. Opvallend is, dat men in de V.S. steeds verbindingen tussen het macro- en het micro-niveau probeert te leggen. Urbanisatie - verstedelijking in het algemeen wordt gerelateerd aan de ontwikkeling van afzonderlijke steden. Een dergelijke benadering heeft al zeer bijzondere resultaten opgeleverd. In Frankrijk heeft de geografie een duidelijk stempel on de stadsge schiedenis gedrukt, hetgeen resulteerde in bijzondere aandacht voor ruimtelijke aspecten van stad en verstedelijking. [232] Bij alle verschillen, die het vak in drie landen vertoont, is er toch een duidelijke gemeenschappelijke karakteristiek aan te wijzen. Deze is, dat de stadsgeschiedenis overal overwegend sociaalhistorisch getint is. Nu is ook de sociale geschiedenis de of gel open jaren sterk van karakter veranderd. Er wordt steeds meer gebruik ge maakt van theoretische concepten uit de sociale wetenschappen, met name de socio- logie, terwijl ook de methoden en technieken uit deze wetenschaDDen steeds meer ingang vinden. Daarbij heeft ook de ontwikkeling van de historische demografie een sterke impuls gegeven tot kwantificering. Op het ogenblik behelst het meest ge avanceerde en gewaardeerde stadshistorisch onderzoek de reconstructie van stede lijke sociale structuren, mobiliteit en migratiebewegingen. Uiteraard wordt soort gelijk onderzoek ook voor Nederlandse steden verricht. We hebben alleen vergeten om er het etiket stadsgeschiedenis op te plakken. Dit komt waarschijnlijk omdat in Nederland, in tegenstelling tot wat in Engeland en de V.S. gebruikelijk was, de geschiedenis altijd nogal stadsgericht bedreven is. Door de preoccupatie met de sociale kanten van het stedelijk verleden, worden economische aspecten ervan relatief verwaarloosd. Dit is niet altijd zo geweest en er zijn ook tekenen, dat dit niet altijd zo zal blijven. Ook bij dit economisch getint stadshistorisch onderzoek zal een kwantitatieve aanpak meer regel dan uitzondering zijn en daarbij zal, naar mijn mening, in toenemende mate een beroep gedaan worden op bedrijfsarchieven. De industrie was in haar eerste ontwikkelingsfase een bij uitstek stedelijk verschijnsel en zij heeft in vele opzichten haar stempel op steden gedrukt. Veel gegevens daarover zijn te vinden in de verslagen van de Kamers van Koophandel en in de 'Verslagen omtrent den toestand', die gedurende de tweede helft van de 19e eeuw en het begin van de 20e jaarlijks verschenen zijn. Het is mijn ervaring, dat de daarin opgenomen statistieken, met name betreffende het aantal werknemers per bedrijf en de aanwezige energiebronnen, lang niet altijd juist zijn, zodat het geen kwaad kan ze aan gegevens in bedrijfsarchieven te toetsen. Bovendien zijn genoemde verslagen opgezet met datgene wat men in die tijd belangrijk vond als criteria. Op het ogenblik wordt er echter naar zaken gevraagd, waarvan men het in het verleden niet de moeite waard vond om ze in officiële ver slagen te vermelden en dan zullen bedrijfsarchieven antwoord moeten geven. Om één en ander te concretiseren is het wellicht zinvol te verwijzen naar mijn eigen onderzoek. Enige jaren geleden ben ik begonnen met de bestudering van de ont wikkeling van stedelijke infrastructuren rond 1900. Zoals bekend, is er in deze periode in de Nederlandse steden een tendens waar te nemen, dat de stedelijke overheid de verlening van een aantal diensten steeds minder overliet aan het parti culier initiatief maar daadwerkelijk overging tot de opbouw van een economische en een sociale infrastructuur (nutsbedrijven, gezondheidszorg, woningbouw, as pecten van recreatie etc.). Een aspect van die economische infrastructuur, de electriciteitsvoorziening, heb ik al uitgebreid onderzicht met name voor Groningen. Daarbij is niet zozeer geke ken naar het aanbod. Dat is al in 1925 uitstekend beschreven door de directeuren van een aantal grote stedelijke electriciteitsbedrijven in: De ontwikkeling van de electriciteitsvoorziening van Nederland tot 1925. In eerste instantie is gezocht naar: [233

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1975 | | pagina 9