Ten eerste: Wellicht doordat zo'n groot gedeelte van de bedrijfsgeschiedenissen
als gedenkboek is verschenen, is er een overschot aan succesverhalen en een relatief
tekort aan beschrijvingen van mislukkingen. Gelukkig zijn acquisiteurs van bedrijfs
archieven zich hiervan terdege bewust en hun streven om bij de ontmanteling van
failliete boedels het bedrijfsarchief te redden verdient alle steun. Juist analyses van
'hoe het mis ging' kunnen de 'ever continuing story' van het industrieel succes wat
relativeren en verduidelijken hoe conjunctuurschommelingen en structuurverande
ringen samenhangen met ontwikkelingen in afzonderlijke bedrijven. Zelfs kan dit
onderzoek bijdragen tot de verdere ontwikkeling van de bedrijfeconomische theorie.
Ten tweede: Er is nog wel degelijk behoefte aan onderzoek naar de rol van de
ondernemer. Het beeld van de ondernemer als drager van de vooruitgang heeft
vanuit de economische theorie al vroeg, in 1912, een theoretische fundering ge
kregen door J. Schumpeter. Schumpeter, die overigens door veel economisten in de
marge van hun vakgebied geplaatst wordt, stelt, dat het met name de ondernemer
is die, onder meer door het invoeren van nieuwe productiemethoden en het op de
markt brengen van nieuwe producten, telkenmale een impuls geeft tot verdere
economische ontwikkeling. Nader onderzoek in bedrijfsarchieven kan hieromtrent
wellicht meer opheldering verschaffen. Ondanks het vele werk, dat, met name in de
V S. al verricht is, is noch de rol van uitvinders noch die van ondernemers in een
industriële revolutie afdoende bekend. Bovendien is er duidelijk behoefte aan his
torisch onderzoek naar de veranderende positie van de ondernemer c.q. directeur
in een bureaucratiserende onderneming.
Nu ik me aldus op sociaalhistorisch terrein heb gemanoevreerd, wordt het tijd om
te gaan bekijken welk belang bedrijfsarchieven kunnen hebben voor de arbeiders
geschiedenis, die op het punt staat een nieuwe onderzoeksfase in te gaan.
De arbeidersgeschiedenis
Het verhaal van de remmende voorsprong, zoals dat hiervoor geschetst is voor de
bedrijfsgeschiedenis, gaat eigenlijk in nog sterkere mate op voor de arbeiders
geschiedenis. Ook dit specialisme is heel vroeg tot ontwikkeling gekomen. Zelfs zo
vroeg, dat het onderzoek naar de industriële revolutie aanvankelijk een grotere pre
occupatie met de sociale gevolgen ervan aan de dag legde, dan met het gebeuren
zelf. De klassieke syntheses van Toynbee en Mantoux bevatten uitgebreide passages
over het 'lot van de arbeiders' en zelfs is het zo, dat de term 'industriële revolutie'
min of meer gelanceerd is door Friedrich Engels in zijn werk Die Lage der arbeiten-
den Klasse in England (1845). Verder zijn de werken van de Webbs en de Ham
monds u allen natuurlijk bekend.
De arbeidersgeschiedenis is door haar vroege start, maar ook door de aard van
haar object, eigenlijk altijd in de ban van de politieke geschiedenis gebleven. Dit
heeft geleid tot een grote stroom publicaties over sociale wetgeving, sociale acties;
met name de ontwikkeling van de vakbeweging heeft veel aandacht gekregen en
daarnaast is er veel geschreven over sociaalpolitieke bewegingen en zijn er nogal
wat biografieën gepubliceerd van leiders van sociale bewegingen, terwijl ook groe-
230
pen arbeiders zijdewevers, landarbeiders etc. een soort biografische behande
ling hebben gekregen en zo zijn er nog wel wat richtingen te noemen.
Wanneer men deze publicaties overziet, dan valt vooral op, dat in de eerste plaats
institutionele aspecten beschreven zijn. De nadruk ligt op de wijze waarop de ar
beidersbeweging georganiseerd werd, de relaties tussen de leiders, de procedures
volgens welke men de doelstellingen trachtte te verwezenlijken en uiteraard ook de
onderlinge ruzies, die één en ander met zich meebracht. De beschrijvingen zijn
meestal topgericht, ik wil niet zeggen, dat in de arbeidersgeschiedenis de zonne
koning heeft plaatsgemaakt voor de 'vakbondsbons', maar soms lijkt het daar toch
wel aardig op.
Van wat de industrialisatie voor de arbeiders betekend heeft, weten we veel minder.
Weliswaar is een groot aantal werken verschenen over de situatie waarin de ar
beiders verkeerden maar deze bevatten over het algemeen generalisaties op grond
van in extenso beschreven casus, waarbij de schrijvers, die meestal sterk bij het
onderwerp betrokken waren, niet de meest gunstige gevallen gekozen hebben. Daar
naast zijn er dan in de jaren 50 en 60 in Engeland belangrijke discussies gevoerd
over de levensstandaard van de arbeiders tijdens de industriële revolutie en over het
ontstaan van een industrieel proletariaat waarbij de Marx-Dobb these, dat dit
proletariaat in eerste instantie bestond uit degenen, die door enclosure-beweging
van het platteland werden verdreven, door Chambers werd bestreden. Beide dis
cussies zijn inmiddels wat verzand; de eerste met name omdat er niet genoeg
kwantitatieve gegevens over regionale loonsverschillen beschikbaar waren. Juist
bedrijfsarchieven kunnen gegevens over regionale en sectoriale loonsverschillen
opleveren en daardoor andere bronnen, zoals arbeidsenquètes, aanvullen.
De arbeidersgeschiedenis ziet er dus ietwat ouderwets uit maar gelukkig zijn er
twee recente ontwikkelingen te traceren, die voor de noodzakelijke 'updating' kun
nen zorgen.
De eerste is, dat er af en toe weer gepoogd wordt de relatie tussen economische
ontwikkeling en sociale verandering te leggen. De arbeidersgeschiedenis is altijd
vrij los van de economische geschiedenis bedreven. Dit blijkt vooral als het beeld
van de ondernemer uit de bedrijfsgeschiedenis gelegd wordt naast dat van de
ondernemer uit de arbeidersgeschiedenis. Deze verhouden zich ongeveer als goed
kwaad. De onderzoekers, die hierin verandering willen brengen, zijn vooral geïn
teresseerd in de invloed, die de industrialisatie op de arbeiders gehad heeft. Dit
leidt tot analyse van veranderingen in de verhoudingen binnen het gezin. Er wordt
gekeken hoe de arbeiders de invoering van machines ondergingen, de relatie arbei
der-ondernemer wordt belicht etc. Een vroege poging hiertoe is te vinden in het
beroemde werk van N. J. Smelser, Social change in the industrial revolution (1959).
In bovengenoemde benadering is een tweede vernieuwing te onderkennen, namelijk
dat de analyse van dergelijke problemen steeds meer plaatsvindt met behulp van
sociologische en sociaalpsychologische categorieën. In deze moderne aanpak is ook
plaats voor de bedrijfsarchieven. Immers, de arbeider dankt of wijt zijn bestaan
in de eerste plaats aan de fabriek. Wellicht kunnen de bedrijfsarchieven ons niet
zoveel vertellen over interne spanningen binnen bedrijven en motiveringen bij ont-
[231]