gekozen, brengt met zich mee, dat ik nu al schoppen en lofuitingen uitdelend met grote stappen het terrein van de bedrijfsgeschiedenis zal doorkruisen1. U kunt zich terecht afvragen waar ik het recht vandaan haal dit te doen, aangezien ik nauwelijks kan bogen op het verricht hebben van bedrijfshistorisch onderzoek. Twee aanwezigen hier zijn bij uitstek gekwalificeerd om mij dit verwijt te maken: Prof. Joh. de Vries, die een aantal uitstekende bedrijfsgeschiedenissen op zijn naam heeft staan, zoals Met Amsterdam als brandpunt 1811-1961 (1961) en Hoogovens IJmuiden (1968) en A. Heerding, die op dit terrein eveneens zijn sporen heeft ver diend en die ons binnen afzienbare tijd een geschiedenis van Philips zal verschaf fen. Als punt in mijn voordeel kan ik aanvoeren, dat ik spreek vanuit een stimu lerende ambiance. Het weinige bedrijfshistorisch onderzoek dat ik verricht heb, is gedaan met materiaal uit het Groningse gemeente-archief en dit archief staat op het punt ondergebracht te worden in een puddingfabriek. Vergeleken met de veranderingen, die zich in de economische geschiedenis in het algemeen hebben voorgedaan, hebben die in de bedrijfsgeschiedenis daarmee aan vankelijk geen gelijke tred weten te houden maar men is op het ogenblik hard bezig deze achterstand in te lopen. Wellicht is deze achterstand voornamelijk te wijten aan een vroege start van dit specialisme: Toen aan het eind van de 19e eeuw politiek-juridische categorieën onvoldoende bleken om het ontstaan van een complexe industriële maatschappij te verklaren om het grofweg te zeggen, toen de groei van de natie niet meer louter afgeleid kon worden uit de heldendaden van koningen leidde dit ertoe, dat andere onderzoeksvelden binnen de aandacht kwamen. In de eerste plaats kwam de ontwikkeling van de nijverheid, dé saillante exponent van de moderne maatschappij, in aanmerking voor onderzoek. Het feit, dat dit onderzoeksveld al zo vroeg in exploitatie kwam, heeft geleid tot overplanting van de toen vigerende politiek- historische paradigmata naar d't terrein en dit bracht met zich mee, dat men ook hier naar koningen ging zoeken. Dit werden dan de ondernemers waarbij de groei van de onderneming en soms ook wel van de natie werd gerelateerd aan hun wijs beleid. Wanneer een dergelijke benadering eenmaal ingang gevonden heeft, leidt deze een taai leven. Bovendien sloot deze aanpak typisch aan bij het vooruitgangsgeloof, dat in de 19e en 20e eeuw in plaats van idealistische steeds sterker materialistische trekken kreeg. Een Malthusiaans getint pessimisme maakte plaats voor een geloof in ongebreidelde materiële vooruitgang, geschapen in de vorm van een industriële revolutie en er was alle reden voor degenen, die dit proces in gang gezet hadden, zoals uitvinders en ondernemers, te eren. En hoe lang is het helemaal geleden, dat de groei nog geen grenzen had? In gedenkboeken, een tweede vroeg ontstane traditie binnen de bedrijfsgeschiedenis, werd meer nadruk op het bedrijf zelf gelegd. Gedenkboeken werden en worden 1 Inmiddels april 1975 is er van de hand van Prof. Joh. de Vries een uitstekend, zeer gedetailleerd overzicht verschenen van 'De stand der bedrijfsgeschiedenis in Neder land', waarnaar ik voor verdere informatie verwijs Economisch en sociaalhistorisch jaar boek 1974, pp. 1-23). [226] meestal geschreven als het bedrijf een respectabele leeftijd bereikt had en tot de categorie der sterken ging behoren. Er werd als het ware een biografie verlangd van het jarige bedrijf en dit bracht als vanzelf een gebruik van politiek-historische categorieën met zich mee. Vaak resulteerde daarbij een vermenging van onder nemers- en ondernemingsbiografieën. De hiervoor genoemde stromingen zou ik typerend willen noemen voor de beoefe ning van de bedrijfsgeschiedenis in het interbellum: Biografieën van ondernemers en ondernemingen, vervaardigd met behulp van aan de politieke geschiedenis ont leende methoden en technieken. Daarmee werd de bedrijfsgeschiedenis nog segmen- tarischer dan de sociaaleconomische geschiedenis in de 'Stufenfase' als was. Doordat de onderzoekers zich in eerste instantie richtten op de opkomst en de groei van één bedrijf, werden er nauwelijks relaties met de ontwikkeling van de betreffende bedrijfstak gelegd, laat staan met die van de gehele industriële sector. Binnen het segment nijverheid werd als het ware opnieuw een segmentenbehandeling toege past. De traditie van gedenkboeken is hier nog op een andere wijze debet aan. Zeker in het interbellum werd het de schrijvers ervan niet in dank afgenomen wanneer ze in een beschrijving van een jubilerend bedrijf wezen op ontwikkeling en vooral succes van de concurrentie. De omstandigheid, dat de bedrijfsgeschiedenis zo in de ban van de 'gewone' ge schiedenis verkeerde heeft echter ook voordelen met zich mee gebracht. Het 'Rankiaans' vermaan, dat de waarheid alleen aan het licht kan komen op grond van gedegen bronnenstudie, is hierdoor duidelijk ter harte genomen. De 'waarheid' heeft het niet opgeleverd maar het heeft er wel toe geleid, dat er een toenemend belang werd gehecht aan bedrijfsarchieven als bron voor bedrijfshistorisch onder zoek. Naarmate de bedrijfsgeschiedenis zich in het interbellum verder ontwikkelde, vielen er ook indicaties waar te nemen van verguizing van het oude beeld van de 'gekroonde' ondernemer. Archiefstudie wees er wel op, dat het reilen en zeilen van een bedrijf van wel wat meer factoren afhankelijk was dan het optreden van één bestuurder, zeker in bedrijven, die een sterke schaalvergroting ondergingen. Daar naast leidde het optreden van meer maatschappijkritische geschiedschrijvers er toe, dat veel hagiografieën van ondernemers noodzakelijkerwijs in apologieën verkeer den. Toen in de economische geschiedenis na WO II een meer institutionalistisch ge richte benadering plaats maakte voor een procesmatige, bleek de wet van de rem mende voorsprong duidelijk van toepassing op de bedrijfsgeschiedenis. Allerlei praktijken, die zich in het interbellum met betrekking tot dit vakgebied hadden ontwikkeld, zorgden ervoor, dat dit specialisme een relatieve achterstand verkreeg ten opzichte van vakgebieden waar men met een schone lei kon beginnen. Maar laat ik de zaak eerst van de optimistische kant bekijken en pas daarna een kritisch geluid laten horen. De grote stroom publicaties, die na de tweede wereld oorlog in Nederland en daarbuiten is verschenen, heeft onze kennis omtrent ver schillende aspecten van de industriële en commerciële ontwikkeling sterk vergroot. [227]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1975 | | pagina 6