meestal terecht in een slothoofdstuk over de positie van de arbeiders. Uiteraard werd er zo meer gelet op institutionele, organisatorische aspecten dan op de dyna miek van het economisch en sociaal gebeuren in zijn totaliteit. Ook het binnen dringen van de conjunctuurtheorie, die immers de fluctuaties van alle sectoren binnen de economie in hun onderlinge samenhang beschouwt, heeft niet geleid tot wegname van de schotten. Met name de lange golven, zoals Kondratieff deze in 1926 beschreef, figureerden al vroeg in sociaaleconomisch-historische syntheses maar dienden daarbij meestal als extra ordeningskaders binnen de fase van het Hochkapitalismus. Na de tweede wereldoorlog zijn er vanuit de economische wetenschan twee be langrijke impulsen gekomen, die de ontwikkelingsgang van de economische geschie denis duidelijk bepaald hebben: de Keynesiaanse theorie'en groeitheorieën. De Keynesiaanse theorie behelsde een nieuwe conjunctuurtheorie, die, omdat zij algemene oorzaken van depressies aangaf, historici er toe aanzette om te onder zoeken of in de perioden 'dat het slecht ging' de effectieve vraag wellicht tekortge schoten was. Bovendien was het kringloopschema, dat aan deze theorie ten grond slag lag, zo n suggestieve voorstelling van het economisch gebeuren, dat het de economisch-historici wel aan moest zetten om de onderscheiden segmenten in een groter dynamisch geheel te passen. De invoering van het begrip economische groei binnen de economische geschiedenis versterkte deze tendens. Economische groei, de groei van het reëel nationaal inkomen per hoofd van de bevolking, is in de jaren 50 binnen de economie in het centrum van de belang stelling komen te staan onder invloed van steeds manifester wordende problemen van voorsprong en achterstand, i.e. het probleem van de ontwikkelingslanden. Deze preoccupatie met economische groei heeft de aandacht voor de tijdsdimensie en minder strikt economische factoren weer in de economie teruggebracht en dit heeft er toe geleid, dat economie en economische geschiedenis weer dichter tot elkaar zijn gekomen. Dit heeft erg bevruchtend gewerkt op de economische ge schiedenis, omdat de theorievorming binnen de economie over oorzaken en aspec ten van de economische groei zoals de rol van de technologie, van het onderwijs, van de bevolking etc. bruikbare theoretische concepten heeft opgeleverd voor historisch onderzoek. Kortom: Invoering van het begrip economische groei/economische ontwikkeling heeft de economische geschiedenis gedynamiseerd (zie voor de veranderingen bin nen de sociale kant van het vak hierna). De Stufenbenadering heeft plaats gemaakt voor analyse van versnellingen en vertragingen van de economische groei, waarbij de ontwikkeling van de voorheen separaat bestudeerde segmenten wordt afgezet tegen dit macro-gebeuren zodat de segmenten geïntegreerd behandeld worden. Het verst gevorderd is daarbij het onderzoek naar een gebeuren, dat altijd al centraal in de economische historiografie heeft gestaan: de industriële revolutie. Deze wordt steeds meer opgevat als een universeel gebeuren, dat in verscheidene landen heeft plaatsgevonden, met als voornaamste kenmerk een versnelling van de economische groei. Verschillende componenten daarvan worden met behulp van economische theorieën bestudeerd. [224] De economie levert de economisch-historicus niet slechts theoretische concepten maar tevens specifieke methoden en technieken, die bruikbaar zijn voor het onder zoek. Het kwantitatief economisch-historisch onderzoek maakt de laatste jaren steeds meer opgang, de statistiek en de computer zijn daarbij erg belangrijk. Het duidelijkst is één en ander merkbaar binnen die tak van de economische ge schiedenis, die wel aangeduid wordt met 'New economie history', 'Econometrie history' of 'Cliometrie'. Deze richting, die nogal wat stof heeft doen opwaaien, heeft als voornaamste kenmerken, dat men op grote schaal gebruik maakt van economische en econometrische theorieën en werkt met verfijnde statistische tech nieken. Men wil in de eerste plaats de cijfers laten spreken. Een gedegen overzicht van het doen en laten van de 'new economie historians' vindt u in het artikel van mijn collega J. W. Drukker, 'De wijze en de reken meester' Maandschrift Economie, maart/april 1973). Vandaag wil ik in het bij zonder wijzen op de consequenties, die verbonden zijn aan de vlucht, die deze richting en het kwantitatief onderzoek in het algemeen neemt: Door in de eerste plaats uit te gaan van een theoretisch probleem en niet van het beschikbare bronnenmateriaal, leggen deze onderzoekers, in hun streven naar algemeenheid, een onverzadigbare honger naar 'data' aan den dag. Materiaal waarmee een onder zoeker voorheen een mensenleeftijd vooruitkon, wordt nu op een band of pons kaarten gezet en in de nachtelijke uren, als de computertijd goedkoop is, even verwerkt. De situatie wordt steeds reëeler, dat één onderzoeker meer kan vragen dan 100 archivarissen kunnen aandragen. Wellicht stel ik het nog wat te infernaal voor maar toch ligt het voor de hand te veronderstellen, dat waar de probleemstellingen steeds explicieter gemaakt worden en verwerkingsproblemen minder knellen, er in de toekomst steeds meer gevraagd zal worden naar slechts kleine stukjes uit een hele reeks van zorgvuldig geïnventariseerde bedrijfsarchieven. In het voorgaande hoop ik genoegzaam aangegeven te hebben, dat de verschillende onderdelen segmenten van de sociaaleconomische geschiedenis thans in een heel ander kader bestudeerd worden dan voorheen waarbij hun onderlinge samen hang meer tot zijn recht komt. De veranderingen in theoretische, methodische en technische aanpak, die ik voor de economische geschiedenis in haar totaliteit ge schetst heb, komen ook naar voren wanneer men de ontwikkelingen bij de bestu dering van de afzonderlijke segmenten bekijkt. Van deze onderdelen heeft zich een aantal mede door de vergroting van het aantal beoefenaren van de economische geschiedenis ontwikkeld tot distinctieve subdisciplines. Bovendien zijn er sub disciplines ontstaan, of in statu nascendi, die onderzoeksvelden omvatten, die bij de oudere benadering nog niet onderkend werden. In het nu volgende zal ik pogen aan te geven voor welke van deze subdisciplines de bedrijfsarchieven, naar mijn mening, van bijzondere betekenis (kunnen) zijn. De bedrijfsgeschiedenis Daar is dan in de eerste plaats de bedrijfsgeschiedenis. De aanpak, die ik heb [225]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1975 | | pagina 5