30,per strekkende meter per jaar kosten. De totale kosten per strekkende
meter per jaar zijn dus 60,
De heer J. H. S. M. de Beer had van de heer Krans en anderen gehoord over
gelijksoortigheid als criterium bij acquisitie en vernietiging van bedrijfsarchieven.
Zou de wet dit niet verbieden, dan zouden we ook kunnen volstaan met het be
waren van tien gemeentearchieven en drie provinciale archieven. Drs. Krans
merkte op, dat hij maar een voorbeeld gegeven had, er zijn naast de gelijksoortigheid
andere criteria. Mevrouw Coppejans herinnerde eraan, dat het beheren van over
heidsarchieven onze eigenlijke taak is. Bij andere archieven moeten we een keuze
maken: of enkele archieven compleet of van vele archieven het basismateriaal. Wat
vindt de heer Huijs daarvan? Drs. Huijs is geneigd voorlopig aan het laatste de
voorkeur te geven; met jaarstukken en notulen heeft men al heel veel over een
bepaalde onderneming. Toch zal een aantal archieven in Nederland bewaard moe
ten blijven met een grote hoeveelheid technisch materiaal. Hij denkt aan het in
het rijksarchief in Maastricht berustende archief van de domaniale steenkolenmijn
als voorbeeld van een compleet te bewaren archief van een mijnbedrijf.
Drs. B. Woelderink was het opgevallen, dat de overheidsarchivarissen nagaan welke
stukken vernietigd kunnen worden om de rest te bewaren, terwijl de bedrijfsarchi-
varissen de permanent te bewaren bescheiden uit de massa selecteren om de rest
te vernietigen. Zijn vraag aan drs. Kooij luidde: Moet de historische wetenschap
afwachten of het resultaat van de vernietiging bevredigend is voor het gewenste
onderzoek of is er een mogelijkheid dat zij een actieve rol in het selectie- en ver
nietigingsproces kan spelen? Drs. Kooij zag hier een taak voor de bedrijfshistoricus,
zoals door de heer Heerding in zijn voordracht uiteengezet. Bij de Shell heeft zo'n
bedrijfshistoricus nuttig werk gedaan bleek uit de inleiding van de heer Voerman.
Mr. A. E. M. Ribberink vroeg de heer Voerman naar de kosten per meter per jaar
bewaring bij het secretariaat. De heer Voerman stelde, dat het bewaren in de secre
tariaatsperiode 4Yi X zo duur is als die in het centraal archief. Dat is dus 4J^ X
30,exclusief personeelskosten. Deze liet hij liever buiten beschouwing, omdat
ze niet zoveel uitmaken, o.a. in vergelijking met de kosten van microfilmen. In het
centraal archief kan door middel van rekken de opslag veel economischer geschie
den dan in de archiefkasten van het secretariaat. Daarom kan aangedrongen wor
den op snelle afstoting naar het centraal archief.
De heren drs. G. J. W. Steyns en J. M. F. IJsseling vroegen de heer Voerman:
worden er vaste criteria gehanteerd bij de bepaling van de historische waarde van
de stukken in verband met de permanente bewaring en zo ja, welke? Is er inbreng
van de vakhistoricus en worden de criteria voortdurend getoetst aan de veranderde
maatschappelijke vraagstellingen? De heer Voerman noemde als vaste criteria:
juridische onderwerpen, coördinerende activiteiten en directiestukken.
Mevrouw Coppejans had enige vragen aan de heer Huijs. Zij meende, dat zijn
betoog goed doordacht en wetenschappelijk gefundeerd was, maar dat de realiteit
[326]
in veel gevallen heel anders ligt. Hoe moeten in de praktijk kwitanties geschift
worden? Op korte termijn moeten we beslissen over te nemen of niet en dan ontgaan
ons belangrijke stukken of we zitten met een grote massa papier, die achteraf
waardeloos blijkt te zijn. Drs. Huijs antwoordde, dat zijn criteria alleen sloegen
op zeer grote bedrijven. Hij wilde twee hoofdlijnen trekken: niet alle boekhoud
kundige bescheiden kunnen over één kam geschoren worden. Vernietiging van deze
archivalia moet bekeken worden in het kader van de hele onderneming en zelfs
in het maatschappelijke kader.
Dr. C. Groeneveld richtte zich tot de heer Heerding. Hij meende dat zowel de be
drijfshistoricus als de economische historicus bijzondere specialisaties zijn van de
reeds lang bestaande geschoolde literatuuronderzoeker. De laatste heeft immers een
bepaalde vakdeskundigheid waarmee hij de stukken inhoudelijk benadert: hij is
bijvoorbeeld chemicus of werktuigbouwer of econoom. Al naar het geval kan zijn
niveau daarbij variëren van HTS-er tot academicus. De literatuuronderzoeker
heeft geleerd hoe een kritisch bronnenonderzoek aan te pakken, iets wat de histo
ricus van huis uit beheerst. Als dat juist is, wordt er met de introductie van de
bedrijfshistoricus respectievelijk economisch historicus geen principieel nieuwe
functie geschapen. Hiermee hangt samen dat ieder literatuuronderzoek altijd een
historisch karakter moet hebben, daar het immers om het opsporen, analyseren
en verder verwerken van feiten uit het verleden gaat. De heer Heerding zei gepleit
te hebben voor de toevoeging van een nieuwe discipline, die van historicus, aan de
onderneming. Deze moet de historie in het bedrijf bewaken, want die is eigenlijk
altijd een opportunistisch gegeven op een bepaald moment en verdwijnt dan weer
uit het zicht. Bedrijfsarchivaris en literatuuronderzoeker conserveren en bewaren de
historie niet, voor het uitdragen van het historisch materiaal moet de bedrijfshisto
ricus centraal staan.
De heer M. A. van der Wijst vroeg waarom alleen Limburg een Sociaal Historisch
Centrum heeft. Drs. Huijs dacht, dat alleen daar een dergelijk initiatief genomen is.
Drs. F. J. M. Otten vroeg drs. Huijs om een volledige opgave van de bescheiden
waarvoor wettelijk een bewaartermijn van tien jaren is voorgeschreven. Wat zijn
handelsbrieven? Drs. Huijs verwees naar artikel 6, derde lid, van het Wetboek van
Koophandel: Hij die een bedrijf uitoefent) is gehouden de boeken en bescheiden,
waarin hij aantekening heeft gehouden van zijn vermogensbestand en van alles wat
zijn bedrijf betreft, alsmede de balansen, de ontvangen brieven en telegrammen
en afschriften van de uitgaande brieven en telegrammen tien jaren lang te bewaren.
De wet heeft een bepaalde bewaartermijn ingebouwd om uit te sluiten dat de
ondernemer al zijn papieren zo maar weg zou doen. Mr. F. C. J. Ketelaar noemde
ter aanvulling als ratio van deze bepaling de noodzaak in geval van faillissement te
kunnen vaststellen op welk vermogen de crediteuren verhaal kunnen zoeken. De
enige sanctie op de bewaarplicht is namelijk, dat de ondernemer, die niet aan die
plicht heeft voldaan en failliet gaat, veroordeeld kan worden wegens eenvoudige
bankbreuk. Er zijn dan ook hele grote bedrijven in ons land, die zich niet aan de
[327]