in de economische geschiedenis van Nederland'1®. Het Taminiau-archief maakt
het mogelijk een deel van deze leemte op te vullen.
Tot slot, vraag ik uw aandacht voor de volgende opmerkingen:
1. De in een archief aangetroffen orde mag niet gehandhaafd worden, indien
daardoor de toegankelijkheid van het archief wordt belemmerd.
2. Een archiefterminologie voor 19e en 20e eeuwse archieven is noodzaak.
3. De indeling van kleine en middelgrote ondernemingsarchieven kan gebaseerd
worden op de bestuurlijke, dan wel administratieve organisatie van de onder
neming.
4. Het gebruik van het model kan de inventarisator bewust maken van de optre
dende verschillen tussen het model en de eigen indeling. Het beredeneren van
de oorzaken van die verschillen zal een juiste weergave van de, historisch ge
groeide, organisatie van de onderneming mogelijk maken.
5. De in een ondernemingsarchief ontbrekende gegevens moeten, zo mogelijk, aan
gevuld worden. Een mogelijkheid daartoe is het interviewen van werkgevers en
werknemers.
6. Voor de inventarisatie van ondernemingsarchieven is een regelmatig kontakt
met de inbewaringgever onontbeerlijk.
Ostitis
oÓRDERM^
18 I. J. Brugmans, Paardenkracht en Mensenmacht. Sociaal-Economische Geschiedenis
van Nederland, 1795-1940, Den Haag 1961, p. 255.
Ervaringen met het archief van de
familie Kingma door D. P. de Vries
Mijnheer de voorzitter, dames en heren.
Niet als een bedreven inventarisator van bedrijfsarchieven sta ik hier voor U maar
als een soort archiefarcheoloog die al wroetend in een wanorde van papieren een
archief tevoorschijn haalt.
Het was na veel touwtrekkerij tussen het N.E.H.A. en de rijksarchiefdienst (iets
wat tot voor kort nog noodzakelijk was) dat de hoeveelheid archiefstukken van
de familie Kingma in 1951 werd gedeponeerd in het rijksarchief in Friesland, na
reeds bijna twintig jaar in de Provinciale Bibliotheek te Leeuwarden te hebben
berust.
De directeur van het N.E.H.A. had indertijd het bedrijfsgedeelte van het archief
toegezegd gekregen, doch kreeg in 1951 van de bibliothecaris te horen dat na een
poging van een van zijn assistenten (deze had de laatste sporen van een oude orde
uitgewist en ballpoint notities op de stukken achtergelaten) een scheiding ondoen
lijk bleek te zijn.
Het archief kon, aldus de bibliothecaris, derhalve beter één geheel blijven en over
gedragen worden aan de rijksarchivaris die hiervoor naar zijn zeggen veel belang
stelling had. Nadat de algemeen rijksarchivaris de N.E.H.A.-directeur gerustgesteld
had met de mededeling dat de rijksarchiefdienst zich echt niet zou gaan bezig
houden met verwerving van bedrijfsarchieven doch dat het hier geen zuiver be
drijfsarchief betrof maar een familie-archief waarin zich wat gegevens betreffende
het familie-bedrijf bevonden (wist hij veel), gaf het N.E.H.A. zich gewonnen.
Ruim twintig jaar na deze touwtrekkerij was de tijd aangebroken om de inventari
satie van de reeds in 1935 door de familie Kingma, aan bovengenoemde bibliotheek,
afgestane archiefstukken ter hand te nemen. Een dergelijke werkwijze is bijzonder
vervelend door degene die dan zo'n veertig jaar na de overbrenging zo'n massa
papieren moet ordenen. Degenen die betrokken waren geweest bij de vorming van
'het archief' waren ondertussen nl. overleden. Er kan niet genoeg op gewezen wor
den om vóór en tijdens de overname van bedrijfsarchieven zoveel mogelijk gege
vens te verzamelen over de familie, de funkties bekleed door leden van de familie
en over de bedrijven zelf, zowel als over de werkwijze van de administratie.
Zo konden wij het afgelopen jaar bijvoorbeeld reeds enkele weken na de overname
309]
(^STERp^
ui -A#
•5. -
T 4:5.42
OfiA'H'esterswa0-
308