clusies die op grond van het Feyenoordarchief te trekken zouden zijn, zijn nood
zakelijkerwijs wankel.
Datzelfde geldt ook voor een ander zeer zeldzaam archief, het archief van de pla
teelbakkerij Rozenburg dat vooral door kunsthistorici wordt geraadpleegd, omdat
dit instituut veel Jugendstil aardewerk en porselein heeft gemaakt. Het is ook het
enige archief, althans één van de zeer weinige archieven op dit gebied die zo com
pleet bewaard is gebleven.
En dan wilde ik tenslotte nog op een paar grote hiaten wijzen die wel van belang
zijn. Er is gesproken over een consumentengedrag vanochtend. Een belangrijk be-
middelingspunt voor de consument is archivalisch voor zover ik weet bijna niet
vertegenwoordigd namelijk het winkelbedrijf. Ik geloof niet dat er veel archieven
van winkelbedrijven zijn, zeker niet van het grootwinkelbedrijf. De warenhuizen
zijn nagenoeg ontoegankelijk archivalisch gezien. Datzelfde geldt ook voor het
bouwbedrijf wat ook een belangrijke sector van economische activiteit is geweest.
Ik wil tenslotte eindigen met El een voorbeeld te geven van het belang voor de
sociale geschiedenis van een bedrijfsarchief; er is vanochtend opgemerkt dat directe
gegevens over de sociale positie van de werknemers vaak niet uit bedrijfsarchieven
zijn te halen. Ik wil EJ toch één voorbeeld noemen waaruit dat wel degelijk blijkt.
Dat betreft het archief van de Nederlandsch Zuid-Afrikaanse Spoorwegmaatschap
pij waar een brief werd gevonden van één der directeuren aan een legercommandant,
waarin hij hem vriendelijk verzoekt de in dienst van de maatschappij staande kaf
fers niet als schietschijf te gebruiken. Ik dacht dat EJ de arbeidsverhoudingen bij
de maatschappij daaruit voldoende leerde kennen en ik geloof ook dat daarmee
het belang van bedrijfsarchieven voldoende is aangetoond en dat het de moeite zal
lonen om naar andersoortige archieven van dit kaliber op zoek te gaan.
Eerste discussie
Het forum bestond uit de inleiders mevrouw drs. E. P. de Booy en de heren drs.
P. Kooij, C. de Jong en drs. A. I. Looyenga onder voorzitterschap van dr. L. P. L.
Pirenne. Er waren acht schriftelijke vragen ingediend, die door de heer A. Graafhuis
aan het forum gesteld werden.
Drs. J. F. R. Philips, directeur van het Sociaal Historisch Centrum voor Limburg,
vroeg aan de heer Kooij of er niet een grote discrepantie is tussen wat de historicus
wil weten en wat in een bedrijfsarchief vast ligt? Hij wees er op, dat een archief
stuk het eindpunt is van een proces, dat niet geheel gedocumenteerd is, omdat het
deels mondeling verlopen is. Bovendien is bedrijfsgeschiedenis voor de historicus
iets anders dan voor de ondernemer, ze gaan niet van hetzelfde standpunt uit. Daar
de ondernemer in eerste instantie bepaalt wat van zijn archief overblijft, verheugde
het spreker dat er naar gestreefd gaat worden de acquisitie van bedrijfsarchieven
meer systematisch aan te pakken. Hij wees tenslotte op de praktijk in Duitsland,
waar de Kamers van Koophandel functioneren als opvangcentrales voor bedrijfs-
[256]
archieven. Drs. Kooij antwoordde, dat hij in zijn inleiding vragen geformuleerd
had, waarvan hij niet de indicatie had, dat ze totaal niet te beantwoorden zouden
zijn. Hij wilde echter direct geloven dat een aantal van deze vragen moeilijk op
een zo uitgebreide manier te beantwoorden zou zijn als hij wel zou willen. Daar
over zou hij graag op deze studiedagen ingelicht worden. Wat het verschil van
standpunt tussen historicus en ondernemer ten aanzien van een bedrijfsarchief aan
gaat, hij dacht dat dat aan de orde zou komen in de voordracht van de heer Heer-
ding.
Mevr. dr. H. Coppejans-Desmedt vroeg aan mevr. De Booy: welke zijn de voor
waarden voor de raadpleging van de bedrijfsarchieven? Mevr. De Booy antwoordde
met te verwijzen naar het daarover in de verantwoording van het Overzicht van
archieven van particuliere ondernemingen medegedeelde. In een later overzicht
zouden per archief gegevens opgenomen moeten worden. Drs. Looyenga voegde
daaraan toe, dat er in het algemeen voor de toegankelijkheid van bedrijfsarchieven
geen regels zijn, die ook maar enigszins te vergelijken zijn met die voor overheids
archieven. Wat in het Wetboek van Koophandel staat is door juridische overwe
gingen bepaald. Na de daar genoemde termijn kan de ondernemer met zijn archief
doen wat hij wil. Is een bedrijfsarchief overgebracht naar een archiefbewaarplaats
van de overheid, dan zijn de regels van de archiefwet zoveel mogelijk van toepas
sing. Dus in beginsel openbaar, tenzij de schenker of de deposant bepaalde be
perkende voorwaarden heeft gesteld. Mevr. Coppejans merkte op, dat in België
duidelijke contracten tussen bedrijf en overheid worden gesloten, wanneer een
bedrijfsarchief wordt overgedragen. Mevr. De Booy zei, dat dat in Nederland ook
zo is, maar dat bij de snelle samenstelling van het Overzicht gegevens daaromtrent
nog niet konden worden vastgelegd.
Drs. J. A. A. Bervoets deelde mede, dat in Frankrijk de wettelijke regeling bestaat
dat, bij faillissement van een bedrijf, de overheid een preferente aanspraak heeft op
het archief. Wat denkt de heer Looyenga van een dergelijke regeling in Nederland?
Drs. Looyenga zou daar persoonlijk geen tegenstander van zijn, maar hij vreest dat
het in de praktijk niet of nauwelijks te verwezenlijken zal zijn. Het was bij de ver
werving van archieven door het Nederlandsch Economisch Historisch Archief een
sterk argument, dat deze instelling los stond van de overheid. Prof. dr. Joh. de
Vries merkte op, dat in het Overzicht archieven zijn opgenomen van gefailleerde
ondernemingen, o.a. de Haagse bank Scheurleer. Drs. Philips trof bij curators in
failliete boedels na afwikkeling van het faillissement archieven van de gefailleerde
aan. De minister van justitie heeft toen goedgevonden dat die archieven naar een
archiefbewaarplaats werden overgebracht. De heer Van Meerendonk noemde het
geval van een failliete Haagse limonadefabriek, waar de algemene rijksarchivaris
bij rechterlijke beschikking als beheerder van het archief werd aangewezen. Mevr.
Coppejans zei dat in België na faillissement de failliet ziin bescheiden terug moet
ontvangen. Bij rechtspersonen, die door faillissement hebben ODgehouden te be
staan, is dat niet mogelijk, zodat dergelijke archieven naar de rijksarchieven worden
[257]