noem U de namen van de archiefinstellingen in kwestie niet, maar velen uwer zullen weten wat ik bedoel. In ieder geval bleek daaruit wel, dat er bij vele archiefinstellingen een grote geest drift bestond voor het verwerven van bedrijfsarchieven. De decentralisatie heeft in twee fasen plaatsgevonden. De eerste fase betrof een hulpdepöt dat inderdaad een hulpdepót was en zelfs dat is nog een weidse term voor het bouwwerk. Het is geen puddingfabriek zoals het gemeentearchief van Groningen binnenkort gaat bevatten het was een oude school gewijd aan de Heilige Maria van Lourdes en die lag dan ook heel toepasselijk in de Haagse rosse buurt. Veel archivarissen hebben daar de ervaring van hun leven opgedaan. Ik bedoel in die buurt. Helaas de tweede fase van de decentralisatie was minder spectaculair maar wel typisch Haags. Daarvoor kwam men in de Haagse Archipelbuurt terecht in een oud herenhuis, dat men in 1935 voor dit doel had aangekocht. Deze fase was wat bewerkelijker omdat het hiermee om kleinere archieven ging, maar de principes daarbij zijn dezelfde geweest. Men heeft van archiefzijde in zekere zin de goedheid gehad het materiaal ongeschoond op te nemen en dat heeft ook wel eens problemen opgeleverd, heb ik begrepen. Deze werkzaamheden zijn geheel voltooid in 1974 Toen zijn dus alle archieven volgens het bedoeld herkomstbeginsel afgevoerd Men heeft bij de overheidsarchiefdiensten niet stil gezeten. Ik heb reeds verschei dene zeer fraaie plaatsingslijsten mogen ontvangen en ik maak de betrokken in stellingen gaarne daarover mijn compliment zoals ik ook graag alle archivarissen die bij de decentralisatie betrokken waren mijn erkentelijkheid wil doen toekomen over de goede samenwerking die bij deze toch wat moeizame operatie door hen aan de dag werd gelegd. Zover dus de decentralisatie. Men zou zeggen, wat heeft een instelling als het Economisch Historisch Archief nu nog te doen? Die vraag is toen ook opgekomen bij de beheerderen van deze instelling en die kwamen tot de conclusie dat een belangrijke taak zou zijn gezien ook de contacten die men in deze instelling had, een registratie van de bedrijfsarchieven die zich in het land bevinden. Dat zou zowel moeten omvatten wat er bij de overheidsarchie ven, gemeente en rijk zit, als ook wat particulieren nog bezitten. Toen bleek dat intussen elders ook dezelfde gedachte was opgekomen; bij het Centraal Register van Famihe-archieven was Mevrouw de Booy ongeveer tegelijkertijd tot een soort gelijke gedachte gekomen met name wat betreft de overheidsarchiefinstellingen. Het spreekt vanzelf dat men dan tot samenwerking komt. U hebt een groot boek werk voor U gekregen, waarop twee namen staan, die van Mevrouw de Booy en ie van ondergetekende en ik wil wel graag aangeven dat als we de hoeveelheid werk die daarin zit, zouden moeten weergeven door het gebruikte lettertype dan zou de naam van Mevrouw de Booy de gehele pagina in beslag moeten nemen en de mijne ongeveer het lettertype dat men meestal voor een voetnoot pleegt te gebruiken. Ik wil haar graag mijn compliment maken voor het vele werk, dat ze leeft gedaan. Er is nog een tweede aspect aan de systematische registratie van e njfsarchïeven en dat zou dan inderdaad typisch de taak van het Economisch Historisch Archief blijven, namelijk wat bevindt zich nog in particuliere handen? En daarover wil ik een paar opmerkingen maken. Ik was vanochtend helaas iets te [252] laat, maar ik heb nog net het woord zondvloed opgevangen en daaruit heb ik begrepen dat veel archivarissen vrezen of hopen dat ze bij enquêtes en vragen aan het bedrijfsleven zullen worden overspoeld door archivaliën. Om het populair te zeggen dames en heren: vergeet U dat maar. Dat is in het geheel niet juist en de ervaring die wij hebben gehad leert wel anders. Veel bedrijven zijn, dat is al een paar keer aan de orde gekomen, bijzonder terughoudend wanneer het alleen al gegevens betreft over archieven die ze bezitten en ik geef U daar een paar voorbeelden van. Een aantal dingen is tot dusver al verricht. We hebben in de eerste plaats een aantal jaren geleden zoals in de syllabus staat, al een kleine landelijke proefenquête geprobeerd. Daarbij werd als model genomen een enquêteformulier van het West- falische Wirtschaftsarchiv wat we door de vriendelijke bemiddeling van de vereni ging van bedrijfsarchivarissen in handen kregen, en dat werd aan de Nederlandse situatie aangepast en daarin worden een aantal vragen gesteld, die inderdaad buiten gewoon eenvoudig waren. A Hebt U een archief B Hoe groot is het? Hebt U er een beheerder voor, en Mag er iemand in. En daar kwam het eigenlijk wel op neer. Zelfs deze vragen bleken dikwijls erg moeilijk te zijn en in ieder geval de reacties daarop waren bepaald teleurstellend. Sommigen vulden het zelfs dusdanig in, dat men de gedachte van de betrokken ondernemer kon raden, die erachter zat. Het geïrriteerde handschrift verried dui delijk de gedachte van: bemoei je met je eigen zaken. Dat was dus niet zo erg positief. We weten landelijk welke vragen moeilijkheden opleveren, welke vragen niet worden begrepen. Misschien kennen sommige ondernemers het woord inven taris niet. Dat kan je niet zeggen maar wat moet je dan wel gaan vragen? Toen hebben we het geprobeerd regionaalsgewijs en daarbij deed zich een gelukkige om standigheid voor, dat namelijk de beheerderen van het Departement Zaanstreek van de Maatschappij voor Nijverheid en Handel geïnteresseerd waren in de archieven die zich mogelijkerwijs nog in de aan geschiedenis zo rijke Zaanstreek zouden be vinden. Ze hebben daartoe contact met onze instelling opgenomen en we kwamen tot de conclusie dat het zinvol zou zijn om onder de leden van de Maatschappij van Nijverheid en Handel in het Departement Zaanstreek een enquête te houden. Die had ongeveer dezelfde opzet als de reeds genoemde landelijke enquête. In augustus of september of op de grens van die twee maanden van het vorig jaar ging die enquête de deur uit en wel 250 exemplaren. De respons daarvan bedroeg na herhaaldelijk aanmanen van de betrokken commissie van het Departement 30 en dat is hoog, meestal kun je rekenen op een veel lager percentage zoals die landelijke enquête al leerde. Het bleek toen ook om nog even het specifieke probleem van de Zaanstreek te behandelen, dat veel bedrijven van oudsher bekend, toch dikwijls niet veel bezaten althans op het eerste gezicht niet. We hebben dat vanochtend kunnen horen, dat er soms bijna niets meer is, maar dat dan toch nog voor een [253

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1975 | | pagina 19