in 1845 op ons fabrieksterrein een nieuwe loods hebben neergezet waar een gevel
steen in stond van anno 1845 en op die manier kom je dan jarenlang helemaal
verkeerd uit de bus. Ik ben er natuurlijk van overtuigd, dat U al wat ik onaan
vaardbaar noem, zelf ook onderkend hebt. U hebt vandaag in feite Uw thema daar
een beetje op gebaseerd en ik zou U willen uitnodigen om van U uit te laten gaan
een aanmoediging naar het bedrijfsleven om iets meer te gaan doen aan de archie
ven. Ik ben ervan overtuigd dat duizenden en tienduizenden hele kleine onder
nemers er helemaal niets van weten. Ik wist nog niet eens van het bestaan van een
archief af en er zullen mensen zijn die daar gewoon niet aan toe komen. Dat is
jammer, want niet alleen voor U als wetenschapsmensen gaat er dan een stukje
historie verloren, maar ik vind dat je ook als ondernemer zelf recht hebt op een
bedrijfshistorie.
En waarom is het nu voor een ondernemer belangrijk om een bedrijfsarchief al
thans een bedrijfshistorie te hebben? Ik zal U zeggen, dat ik heb ervaren dat daar
een groot stuk bemoediging inzit. Wanneer ik in de jaren '70 van deze eeuw dreig
onder te gaan in zelfbeklag omdat het allemaal zo moeilijk is en een paar jaar ge
leden met een fikse storm een deel van het dak van de fabriek zie verdwijnen en
ik zou dan denken: Tjonge, tjonge, wat heb ik het, vergeleken bij al mijn voor
gangers, toch rot, dan hoef ik maar mijn boekje te pakken. Dan zie ik dat in het
rampenjaar 1672 toen het volk redeloos was, dat zijn ze nu niet, het land reddeloos,
gelukkig ook nog niet, en de regering radeloos, daar weet ik niets van, de Franse
troepen die bii Utrecht hadden gelegen ons fabrieksterrein voor een deel hadden
geruïneerd en terneder' hadden gemaakt. Dan denk ik: nu ja mijn voorganger Van
der Schilde had het ook niet zo lekker.
Als dan, zoals vorige week gebeurde, het personeel vier maal te hoop loopt omdat
de koffieautomaat het niet doet en zegt: Och meneer dat rotding doet het nu alweer
met en kunt U nu niet eindelijk eens voor een nieuwe zorgen, dan denk ik: Tja,
wat zei ook weer de historie van onze fabriek? Dan lees ik, dat wij in 1675 een
proces hebben moeten voeren tegen het Brouwersgilde van Utrecht, het Bierbrou-
wersgilde. U vindt het misschien gek, maar bij pannebakkerijen waar de ovens heet
waren werd veel bier gedronken. En wij hadden als pannebakkerij recht op zoge
naamd pannebier. We hadden recht op zes vaten pannebier en omdat we een
eindje buiten de stadspoort lagen was er op een gegeven moment één van de
mensen van het Bierbrouwersgilde zo vriendelijk om te beweren dat wij geen echte
Utrechters waren en dat we dat pannebier niet meer kregen. Nu ja verschil tussen
pannebier en koffie is er natuurlijk wel en ik laat me er nu niet over uit wat je
het beste kunt drinken, maar het bier was toen nog best genoeg om er een proces
over te beginnen.
Ik moet natuurlijk ook wel eens de post tekenen en dan denk ik verrek nog aan toe
een exportaffaire, weer zes of zeven formulieren tekenen. Wat een ambtelijke en
wat een administratieve rompslomp toch, wat een bureaucratie. Maar dan zing ik
wel een toontje lager als ik uit mijn boekje weet, dat we in 1670 in de grachten
van Utrecht schuiten klei hadden varen en dat we het niet in ons hoofd moesten
[242]
halen om die schuiten te laten varen zonder document waaruit duidelijk bleek waar
we de klei vandaan hadden geschept en waar we ermee naar toe gingen. Want we
mochten die klei alleen maar gebruiken om pannen en stenen te maken voor Utrecht
en beslist niet voor Woerden of Gouda. Dat ging niet, daar hadden we niets
mee te maken. We dachten toen nog niet Europees nee, we dachten zelfs nog niet
eens regionaal. Maar de administratie en bureaucratie waren toen echt niet zoveel
minder dan nu, want de stenen die in tassen vóór onze fabriek op de terreinen
werden geplaatst konden van tijd tot tijd door ambtenaren van de stad worden
nagemeten om te kijken of ze wel goed aan de maat waren. Dat goed aan de maat
moet U ook niet zo gering achten, want als je stenen weet te maken van 20 cm in
plaats van 21 dan steek je wel 7 in je zak en daar had de gemeente of althans
de vroedschap van Utrecht wel bezwaren tegen.
Als ik dat zo allemaal door ga nemen, dan zit daar een grote bemoediging in, want
ik zit wel eens te wachten op betaling door mijn cliënten. In deze tiid lonen de
betalingen traag. We doen allemaal graag zaken met de overheid, maar ik moet U
zeggen, één van de narigheden van zaken doen met de overheid is dat je lang op je
geld moet wachten, tenminste tegenwoordig. Dat dacht ik. Maar ik heb van het
archief gelukkig een foto van een rekening van 15 september 1732 gekregen. Toen
hebben we 50 beste rode pannen en 10 rode vorsten mogen leveren aan de schout
van Vreeswijk, dorp aan de Vaart, zoals dat toen heette en deze overheidsinstantie
heeft het wel bestaan om die rekening die één gulden en één stuiver groot was, op
13 maart 1733 te betalen; dus toen betaalde de overheid niet zoveel sneller dan
tegenwoordig.
Ik wil niet tot in het oneindige doorgaan, maar één ding wil ik U dan toch nog laten
zien omdat ik daarnet gezegd heb .daar kom ik direct nog op terug'. Dit hele mooie
artikeltje dat ik in de kast vond als basis van ons bedriifsverhaal is een artikel uit
de Wereldkroniek en begint: Het is in den tegenwoordigen tijd iets dat niet meer zoo
heel vaak voorkomt, dat een werkman 25 jaar achteréén hij denzelfden patroon
werkzaam is. En kijkt U eens, als tegenwoordig een schilder of schilderes bij me
komt zegt hij niet meer: 'ik heb geen zin meer', maar hij zegt: .meneer ik zie het niet
meer zo zitten en ik ga weg'. Dan denk ik: verrek nog an toe daar gaat weer een
stuk bedrijfservaring. Deze mensen krijgen toch uiteindelijk allemaal een opleiding
omdat het schilderen op de tegels bij Westraven nog helemaal gebeurt op de oude
manier. Wij schilderen niet op een scherf, maar we bedekken de beetje gore klei,
die we gebruiken met een tinglazuur. Op die ongebakken poederlaag wordt ge
schilderd en dat is een heel aparte techniek. Er zijn maar twee streken in Nederland
waar men dat nog doet. Dat is in Makkum bü Tichelaar en in Utrecht bij West
raven. En als dan zo'n meisje weggaat dan denk ik tjonge tjonge wat heb ik het
toch slecht getroffen in deze tijd van onvrede met de arbeid. Maar dan zie ik
hier dat het in 1907 eigenlijk niet anders was en miin voorganger Henricus Rave
steijn heeft ongetwijfeld tegen zijn broer gezegd: die rotkerels lopen tegenwoordig
maar van de ene baas naar de andere. Ach dat is dan zo'n zeventig jaar verschil en er
is in feite helemaal niets nieuws onder de zon. Daarom dacht ik, bent U niet alleen
[243