resseerd zijn in de motieven tot aanschaf en de waarderingen van consumenten
mpen wij bij het onderzoek met specifieke moeilijkheden. Het onderzoek is ge
centreerd rond 1900 en dus hebben wij te maken met consumenten, die veelal niet
tTrefereren Ti Ik h°ef in dezen sIech^ aan het crematie-voorbeeld
efereren. Daarom zijn wij genoodzaakt onze gegevens te verzamelen op grond
van inhoudsanalyses van belletrie, brochures, advertentiepagina's etc. Daarin zoe
ken we naar kwantitatieve gegevens: grootte van de afzet, prijzen maar ook naar
gegevens over de wijze waarop het product vanuit het bedrijf naar de consument
gebracht is, een fenomeen, dat men thans marketing noemt. De verkoopargumenten
die m een advertentiecampagne benadrukt worden, verschaffen informatie omtrent
motieven tot aanschaf van de consument. Verder kan het archief gegevens be-
atten over de sociale positie van de afnemers en besluiten of overwegingen om
veranderingen in de productie en producten aan te brengen.
Helaas vormen de zaken, die wij zoeken, meestal niet het omvangrijkste gedeelte
van et archief en zitten ze veelal verscholen tussen andere papieren. Slechts heel
zelden stuiten we op doordachte beschouwingen over functie en gebruik van het
product zoals we die voor bhkgroenten gevonden hebben. Waar we wel veel op
stuiten we maken frequent gebruik van archieven die zich nog bij de bedrijven
bevinden is de onwil van ondernemingen om hun archief open te stellen Het
argument: het ,s verloren gegaan in de oorlog' hebben we zo vaak horen gebruiken
dat we ons afvragen of de Duitsers wellicht de bedrijfsarchieven als een speciaal
doelwit voor hun bommenwerpers hebben aangewezen. In ons geval hebben de be-
drijven trouwens wehicht wel enige reden om de deur op een kier te houden omdat
oorzake, d Tproducten' die het niet gehaald hebben. De
oorzaken daarvan willen we daarom zo graag weten, omdat wij daarbij naast be-
dnjfspohtiek falen ook capr.cieuze reacties van de consument vermoeden Kortom-
grotere openbaarheid en goede ordening van bedrijfsarchieven zal ons sneller naar
het product brengen en dus naar de consument in de 19e en 20e eeuw.
Besluit
In het voorgaande heb ik enige onderdelen van de sociaaleconomische geschiedenis
genoemd, die ,n meer of mindere mate afhankelijk zijn van materiaal uit bedrijfs-
rchieven. Ook buiten dit vakgebied is een aantal disciplines te vinden waarvoor in
noemen.m °mWiUe 6en drietal slechts terlooPs
In de eerste plaats is er de geschiedenis van de techniek. Deze wordt op twee ma
nieren beoefend: a) intern gericht, waarbij men vooral let on de cumulatie van
uitvindingen en technische kennis en b) extern gericht, waarbij de ontwikkeling va"
de technologie wordt gerelateerd aan maatschappelijke verandering De tweede be
nadering staat uiteraard het dichtst bij de sociaal economische geschiede^ omdat
hierbij vanuit een technologische invalshoek wordt gekeken naar sociaaleconomi-
nienw T"' "geZlen bednJfsarchieven zowel gegevens kunnen bevatten over
we vindingen als over de toepassing van nieuwe productiemethoden en de im-
[236]
plicaties daarvan binnen en buiten het bedrijf, vormen zij voor beide richtingen van
de geschiedenis van de techniek een onmisbare bron. Dit temeer omdat men het
altijd juist bij uitstek de moeite waard heeft gevonden om technische gegevens te
bewaren.
Ook voor de industrieel archeoloog kunnen bedrijfsarchieven waardevol materiaal
bevatten. De industriële archeologie is vrij recent opgekomen in Engeland en vindt
ook in Nederland beoefenaren. De industriële revolutie is inmiddels zover gevor
derd, dat de eerste materiële voortbrengselen ervan een bepaalde historische en
kunstwaarde bezitten. Machines en gebruiksvoorwerpen komen dan ook in toe
nemende mate in musea terecht. De industriële archeologie richt zich echter meer
op behoud of reconstructie van onderdelen van de werk- of woonomgeving zoals
deze er tijdens het begin van de industriële revolutie uitzag. Dit leidt onder meer
tot de inrichting van werkende musea, herinrichting en restauratie van ontmantelde
karakteristieke fabrieksgebouwen, het streven naar behoud van voortbrengselen
in de infrastructurele sfeer als bruggen, spoorlijnen en schepen, het opmeten van
gebouwen die op het punt staan te verdwijnen of van de fundamenten van reeds
verdwenen fabrieken etc. Gegevens over de inrichting van de fabrieken en oude
tekeningen of foto's, die zich in bedrijfsarchieven bevinden, kunnen daarbij van
groot nut zijn.
Ook in de kunstgeschiedenis is er een toenemende belangstelling te traceren voor
gebouwen en producten van 19e en begin 20e eeuwse bedrijven. De tentoonstelling
'Ontworpen in de 19e eeuw' (Stedelijk Museum Amsterdam, 1972) is hiervan een
indicatie. Bedrijfsarchieven kunnen daarbij een nuttig hulpmiddel zijn, bijvoorbeeld
doordat zij het één en ander vertellen over de ontwerpers van bepaalde gebruiks
voorwerpen. Vaak worden zeer ongebruikelijke bronnen aangeboord. Zo verzamelt
men in het Rijksarchief te Groningen briefhoofden waarop een afbeelding van
het bedrijf figureert1. Deze vormen gedateerde aanvullingen op de fotoverzameling
en illustreren tevens de groei van ondernemingen.
Al eerder heb ik het u gezegd: Eén historicus kan meer vragen dan honderd (be-
drijfs)archivarissen kunnen antwoorden. In zekere zin heb ik mij vanmorgen als die
ene historicus gedragen, door u te verzoeken bij de bewaring en acquisitie van be
drijfsarchieven rekening te houden met vragen, die morgen wellicht gesteld worden
en door om een zodanige ordening van de bedrijfsarchieven te verzoeken, dat veel
bedrijfshistories minder intern gericht behoeven te worden en de archieven ook
voor andere disciplines bruikbaarder zijn. Uiteraard mag u in ruil hiervoor ook
wel het één en ander verlangen. U moet kunnen rekenen op steun uit de sociaal-
economische geschiedenis. In de eerste plaats moeten die honderd bedrijfsarchiva-
rissen er komen en ten tweede zullen economisch-historici bereid moeten zijn u
met raad en daad terzijde te staan. Wat mij betreft is dit accoord.
1 Bij de Gemeentelijke Archiefdienst van Amsterdam worden van voor vernietiging in
aanmerking komende nota's specimina bewaard vanwege de erop voorkomende afbeel
dingen. Op de blz. 221, 245, 259, 267, 285 en 308 zijn er enige, afkomstig uit het archief
van het Stedelijk Armenhuis, gereproduceerd.
[237]