om in iedere gemeente een gemeentearchief van de grond te krijgen dan wel streek-
archivariaten op te richten. De kans is niet uitgesloten dat dit wordt gefrustreerd
doordat een aantal gemeenten zal volstaan met de aanstelling van een ambtenaar
in het bezit van de diploma's archiefverzorging 1 en 2 en het diploma 'voortgezette
vorming archiefbeheer'.
De heer H. J. van Meerendonk is van mening dat, indien de provinciale archief
inspecteurs meer overleg met de gemeente-besturen zouden plegen over de formele
overbrenging van de archieven naar de gemeentelijke archiefbewaarplaats, er een
duidelijke scheidslijn zou zijn tussen het terrein van de registrator en dat van de
archivaris.
Drs. van Ommeren is van mening dat dit niet goed mogelijk is gezien de omstan
digheid dat in één ruimte zowel de overgebrachte- als de niet-overgebrachte archie
ven worden bewaard, waarop de heer Van Meerendonk repliceert dat toch ten
minste een formele verklaring van overbrenging kan worden opgemaakt.
Drs. R. A. D. Renting vraagt zich af wie de docenten zullen zijn voor de cursus
voortgezette vorming archiefbeheer.
De voorzitter merkt op dat hierover nog niets is vastgesteld. Hij beklemtoont nog
maals dat de beslissing over de cursus in de jaarvergadering van 13 februari 1975
zal worden genomen.
Vervolgens stelt de voorzitter het agenda-punt contributieverhoging aan de orde.
Wegens ziekte van de penningmeester wordt dit voorstel toegelicht door het be
stuurslid R. Ch. M. Jacobs. De vergadering gaat met de voorgestelde contributie
verhoging van 10,— per jaar accoord.
Aan de orde komt de rondvraag.
Drs. J. N. T. van Albada informeert of nooit is overwogen om differentiatie in
de contributie toe te passen, bijvoorbeeld door verschillende bedragen voor middel-
bare- en hogere archiefambtenaren.
De voorzitter antwoordt dat hij niet onwelwillend tegenover deze gedachte staat.
Er werd reeds in het bestuur over gesproken, doch in 1975 kan een differentiatie
nog niet worden geëffectueerd.
Drs. H. M. Brokken merkt ten aanzien van de studiedagen 1975 op dat een groot
aantal archivarissen met het onderwerp (bedrijfsarchieven) niet vertrouwd is. Hij
stelt voor dat aan de deelnemers geruime tijd van te voren syllabi zullen worden
toegezonden, die niet louter uit stellingen bestaan.
Drs. B. Woelderink antwoordt dat een samenvatting van alle lezingen aan de leden
zal worden toegezonden. Over de vorm waarin deze samenvattingen zullen worden
gegoten werd echter niets afgesproken; iedere inleider is hierin vrij.
^r' Ketelaar deelt mede dat de termiin van inzendingen voor de F J
Duparcprijs is verlengd tot 1 januari 1975. Hij wekt de leden op alsnog studies in te
zenden.
Tenslotte verzoekt de voorzitter vroegere bestuursleden om stukken uit het V.A.N.-
archief, voor zover zij die nog in hun bezit hebben, op te sturen naar het rijksarchief
in Noord-Brabant, in verband met de inventarisatie van dit archief.
De voorzitter schorst hierna de vergadering voor de lunch.
[128]
s-Middags worden lezingen beluisterd over een kwantificerend onderzoek in de
V.O.C.-archieven door dr. J. R. Bruijn en drs. F. S. Gaastra; prof. dr. I. Schöffer
is, ten gevolge van een verkeersongeval niet in staat zijn lezing te houden.
Drs. Gaastra zet uiteen, dat twee factoren een kwantificerend onderzoek in het
VOC-archief mogelijk maakten. In de eerste plaats wordt het archief goed beheerd
en is er een goede inventaris. In de tweede plaats was de bedrijfsorganisatie van de
VOC overzichtelijk.
De basisbron wordt gevormd door de in het archief aanwezige uitloopboekjes, In
deze boekjes zijn de volgende gegevens opgenomen: datum uitvaart (later ook
datum terugkeer), naam van de schipper, afmeting van het schip, soms het aantal
bemanningsleden; vanaf 1688 ook de aankomst aan en het vertrek van Kaap de
Goede Hoop. Voor wat de lading op de heenreis betreft is men aangewezen op de
resoluties; de gegevens hierover staan per jaar en niet per schip. Een belangrijke
bron wordt voorts gevormd door de Overgekomen Brieven en Papieren, waarin
vaste gegevens over aangekomen en uitgezonden schepen en bemanningsleden. Als
aanvulling hierop: Brieven van de Kaap. Tenslotte zijn er relevante gegevens over
langere of kortere tijd te vinden in losse lijsten, terwijl ook sommige Dagregisters
van belang zijn. Drs. Gaastra zet vervolgens uiteen welke gegevens uit al deze
bronnen geput kunnen worden. Voor elke scheepsreis: naam van het schip, bouw
jaar, afmetingen, naam van de schipper, gegevens over de bemanning en verschil
lende data. Per jaar: de lading aan geld en edelmetaal op de uitreis. Voor de terug
reis: de inkoopswaarde van de lading. De verkoopcijfers in Nederland worden niet
in acht genomen, evenmin als de omzet in de inter-Aziatische handel.
Het onderzoek heeft de volgende, voorlopige, resultaten opgeleverd:
Totaal aantal scheepsreizen, 1602-1795
reizen uit patria 4690 retourvaarten 3264
Uit een nadere analyse van de cijfers blijkt een sterk overwicht in de eerste helft
van de achttiende eeuw en een geringe terugval in de tweede helft van deze eeuw.
Opmerkelijk is het verschil in aantal uit- en retourreizen; dit vindt zijn oorzaak in
het inzetten van schepen in de inter-Aziatische vaart.
Totale waarde van contant naar Azië gezonden (munten en edelmetaal):
1602-1795: ƒ528.000.000
Drs. Gaastra merkt op dat deze bedragen niet gevonden zijn uit een specificatie per
schip, maar uit overzichten per jaar. Per jaar treden grote schommelingen op.
Conclusie: de bedragen zijn zeer omvangrijk; zowel in Europa als in Azië moet dit
merkbaar zijn geweest. Voorts is ook hierin een overwicht in de achttiende eeuw;
misschien vindt dit zijn oorzaak in de toename van het handelsvolume, b.v. meer
handel met China. Ook werd het bestuursapparaat kostbaarder. Bovendien leverde
de inter-Aziatische handel in de achttiende eeuw verlies op.
Totale waarde van de lading uit Azië gezonden:
1602-1795: 871.000.000
Ook hier een overwicht in de achttiende eeuw, zij het dat de grootste stijging
plaats vond in de tweede helft van de zeventiende eeuw.
[129]