Voor wat betreft de werkzaamheden van de commissies uit de V.A.N. deelt de
voorzitter mee dat het door de commissie handleiding selectie en vernietiging aan
de leden en aan het bestuur toegezonden hoofdstuk: 'criteria voor het vernietigen'
door het bestuur met instemming is ontvangen. In het werk van deze commissie
zit goede voortgang. De commissie archieven lagere overheden, die tot nu toe acht
maal heeft vergaderd, hoopt in februari haar rapport aan te bieden aan het V.A.N.-
bestuur. Dit rapport zal, als het bestuur zich met de inhoud kan verenigen, aan de
leden worden toegezonden en worden behandeld in de voorjaarsvergadering.
De klapper op het Archievenblad is vrijwel gereed; het eerste exemplaar zal op de
jaarvergadering 1975 worden aangeboden. De klapper zal met de le aflevering
1975 van het Archievenblad aan de leden worden toegezonden. De data voor de
studiedagen 1975 zijn vastgesteld op 13 en 14 maart te Scheveningen; de jaarverga
dering zal op 13 februari a.s. worden gehouden te Arnhem.
De voorzitter vestigt de aandacht op de correspondentie die in het Archievenblad
is afgedrukt over het ter gemeentesecretarie van Middelburg benoemen van een
middelbaar archiefambtenaar voor werkzaamheden die hij volledig gekwalificeerd
is als gemeentearchivaris te verrichten, ingevolge artikel 25, le lid, Archiefwet 1962.
Dit is een principiële zaak; het bestuur staat dan ook achter het door de provinciale
archiefinspecteur in Zeeland ingenomen standpunt. Dr. Pirenne heeft vernomen
dat men ten departemente nogal geschrokken is van deze publicatie; hij geeft toe
dat het beter was geweest het ministerie hiervan tevoren op de hoogte te stellen.
Mr. F. C. J. Ketelaar informeert of het bestuur al een standpunt heeft ingenomen
ten aanzien van een analoog geval, nl. dat van de heer J. A. Jaeger. Dr. Pirenne
antwoordt dat hieraan zeker aandacht zal worden besteed, het bestuur ervaart deze
ontwikkeling als ongezond.
De heer Th. J. Poelstra stelt dat een wijziging van de Archiefwet 1962 hierin ver
betering kan brengen, dr. Pirenne merkt op dat dit een zaak is voor de commissie
technische herziening Archiefwet 1962.
Mr. Ketelaar is van mening dat men het niet bij de publicatie van een briefwisse
ling moet laten. In de commissie technische herziening is wel gesproken over wij
ziging van artikel 25 doch het belang van de wijziging van dit artikel zal slechts
woiden gesignaleerd in een bijlage tot het rapport van de commissie als een van de
punten die in een commissie met een andere opdracht moeten worden behandeld.
Mr. Ketelaai stelt voor dat het bestuur zich ter zake van een principiële wijziging
van artikel 25 wendt tot de minster van C.R.M. Bovendien zou middels een cir
culaire aan de gemeenten, met medeweten van de V.N.G. en het I.P.O., de zaak
nog eens duidelijk moeten worden uiteengezet.
Dr. Pirenne zegt toe hierin aktief te zullen zijn. Op zijn vraag aan dr. J. Heringa
of aan dit punt aandacht zal worden besteed in de commissie archieven lagere
overheden antwoordt deze hierover nog niets te kunnen mededelen.
Drs. G. W. van der Meiden dringt er op aan dat door het bestuur een brief aan de
minister zal worden gericht; dat zou een steun betekenen voor degenen die in de
[126]
commissie technische herziening Archiefwet 1962 voor deze problematiek een open
oog hebben. De voorzitter zegt toe dit in het bestuur te zullen bespreken.
De voorzitter stelt vervolgens aan de orde de door de S.O.D. georganiseerde cursus
voortgezette vorming archiefbeheer. In het kort zet hij uiteen hoe deze cursus voor
rijksregistratoren tot stand is gekomen. De algemene rijksarchivaris is van mening
dat archieven, die worden overgenomen, geordend moeten zijn. In de praktijk is
gebleken dat aan ordening en vernietiging vóór overdracht te weinig wordt gedaan,
bovendien is het aantal registratoren te klein. In samenwerking met het algemeen
rijksarchief is toen door de S.O.D. een cursus voortgezette vorming archiefbeheer
voor rijksregistratoren van start gegaan. Het V.A.N.-bestuur was hiermede niet
gelukkig, doch kon op de gang van zaken geen invloed uitoefenen. Wel werd met
het S.O.D.-bestuur overeengekomen dat, wanneer de opleiding zich ook uit zou
gaan strekken tot registratoren in dienst van gemeenten, het V.A.N.-bestuur in de
opzet van deze cursus zou worden betrokken. Tussen beide besturen heeft wat
dit betreft reeds een voorbespreking plaatsgevonden, terwijl er op 25 november
a.s. opnieuw een gesprek zal zijn, in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van
de algemene rijksarchivaris, de direkteur van de rijks archiefschool en drs. H. R. van
Ommeren als provinciaal inspecteur. Met het S.O.D.-bestuur werd reeds overeen
gekomen dat, indien een dergelijke opleiding van start zal gaan, deze zich zal
beperken tot de behandeling van de niet-overgebrachte registratuurarchieven en dat
een begeleidingscommissie zal worden ingesteld bestaande uit vertegenwoordigers
van of namens: de S.O.D., de algemene rijksarchivaris, de rijks archiefschool, de
provinciale archiefinspecteurs en de V.A.N.
Drs. I. W. L. A. Caminada zet nog uiteen dat hij de opleiding graag zou zien als
een gezamenlijke onderneming van S.O.D.en rijks archiefschool. Men is dan weer
een stap in de richting van het ideaal van één opleidingsinstituut.
Drs. J. N. T. van Albada vraagt zich af waarom de gemeentelijke archiefinspectie
niet in de begeleidingscommissie is vertegenwoordigd. De voorzitter zegt toe dat
de vertegenwoordiger namens de V.A.N. uit de gemeentekring afkomstig zal zijn.
Drs. H. Bordewijk, die de opleiding op zich wel positief waardeert, heeft bezwaren
tegen de gang van zaken. Eerst was de opleiding beperkt tot rijksambtenaren en
kon het V.A.N.-bestuur niets doen. Thans gaat de opleiding zich uitstrekken tot ge
meenteambtenaren, wordt verzorgd door de S.O.D.. met voor de rijks archiefschool
een zetel in de begeleidingscommissie, terwijl in het verleden is gesteld dat de op
leiding door de rijks archiefschool zou moeten worden verzorgd. Drs. Bordewijk
stelt voor de behandeling van dit punt te verdagen tot de komende ledenvergade
ring. In de tussentijd moet de status quo gehandhaafd blijven. Het bestuur zal in
de ledenvergadering moeten komen met een uitgewerkt voorstel, waarin wordt
uiteengezet hoe en door wie deze cursus wordt georganiseerd en voor welke mensen
hij bestemd is.
Dr. Pirenne gaat met dit voorstel accoord, doch benadrukt dat het thans met de
S.O.D. gevoerd overleg doorgang moet vinden. Er zal echter niets worden besloten
buiten de ledenvergadering om.
Drs. H. R. van Ommeren ziet in deze opleiding een gevaar. Het is toch het streven
[127]