Archiefrecht XV V ernietigingslijsten Gepubliceerd zijn de lijst van voor vernietiging in aanmerking komende archief bescheiden van de onder het ministerie van landbouw en visserij ressorterende inspecties van het landbouwonderwijs en de rijks hogere en middelbare land- en tuinbouwscholen (beschikking van de ministers van cultuur, recreatie en maatschap pelijk werk en landbouw en visserij d.d. 13 september 1974, nr. MMA/Ar 166.371 PAZ 280, Stcrt. 1974-189) en een wijziging van de lijst van voor vernietiging in aanmerking komende archiefbescheiden van het ministerie van economische zaken (beschikking van de ministers van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk en economische zaken d.d. 13 september 1974 nr. MMA/Ar 174.218, directie voor administratieve zaken, afdeling materieel en huisvesting 474/6307, Stcrt. 1974-220). Beide lijsten zijn voorzien van een toelichting, zoals is voorgeschreven in artikel 4 van het Besluit algemene richtlijnen vaststelling vernietigingslijsten archiefbe scheiden. Eerstgenoemde lijst staat naast de in 1966/1967 vastgestelde vernietigingslijst voor het ministerie van landbouw en visserij en de onder dat ministerie ressorterende commissies en ambtenaren. Men is nl. van mening dat de inspecties van het land bouwonderwijs en de rijksscholen voor land- en tuinbouwonderwijs niet onder die lijst vallen. De nieuwe lijst is de eerste onder vigeur van de Archiefwet 1962 vastgestelde lijst die geldt voor twee niet-gelijksoortige organen. De Archiefraad (advies nr. 71 d.d. 30 juli 1974) achtte dat geen bezwaar, daar bij de betreffende organen gelijksoortige archiefbescheiden voorkomen. Op verzoek van de Raad werd aan de ontwerp-lijst een notabene toegevoegd dat moet voorkomen dat alle gegevens betreffende leer lingen zonder meer worden vernietigd. De leerlingendossiers en de registers, kaar ten e.d. met gegevens over leerlingen mogen 40 jaar na het verlaten van de school vernietigd worden. Bewaard moeten echter blijven 'bescheiden betreffende perso nen, die op enig gebied van bijzondere betekenis zijn of zijn geweest'. Over deze 'caoutchouc bepaling' (voor het eerst vermeld in de uit 1968 daterende lijst voor de rijksuniversiteiten en -hogescholen) die voorwaar hoge eisen stelt aan de selectie, zie men deze rubriek 111 Nederlands archievenblad 76 (1972) 208). De wijziging van hoofdstuk VI (midden-, kleinbedrijf en toerisme) van de in 1965 [194] vastgestelde lijst van het ministerie van economische zaken is aangegrepen om de lijst van een toelichting te voorzien. Deze toelichting is, zo merkte de Raad in zijn advies nr. 69 d.d. 30 juli 1974 op, nagenoeg gelijk aan eerder vasgestelde toelich tingen, o.a. die bij de lijst voor het ministerie van onderwijs en wetenschappen. Nieuw is punt 5 van de toelichting: 'De stukken waaromtrent de mogelijkheid aan wezig is, dat zij nodig zullen zijn tot staving van aanspraken van het rijk (bijvoor beeld voorschotten) mogen niet worden vernietigd zolang die aanspraken bestaan'. Het ware m.i. juister geweest de termijn te beperken tot 'zolang die aanspraken geldend gemaakt kunnen worden': dan zouden de bedoelde stukken na verloop van de termijn voor verjaring van burgerlijke acties vernietigd hebben kunnen worden, terwijl nu stukken over niet afgedane vorderingen in beginsel bewaard moeten blijven tot na de betaling. Het nieuwe hoofdstuk VI (thans genaamd 'handel, ambacht en diensten') kan voor gemeenten van belang zijn o.m. met het oog op de daarin vermelde stukken be treffende de Winkelsluitingswet 1951, de Vestigingswet Kleinbedrijf 1937, de Ves tigingswet Bedrijven 1954 en de Drank- en Horecawet. Uitlening Aan de lijst van krachtens artikel 23 van het Archiefbesluit aangewezen instellingen waaraan de beheerder van een archiefbewaarplaats verplicht is archiefbescheiden uit te lenen zijn toegevoegd de archiefbewaarplaatsen van de hoogheemraadschap pen van Rijnland en Delfland (beschikkingen van de minister van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk d.d. 29 november 1974 nr. MMA/Ar 177.508 I, Stcrt. 1974-236, en 31 december 1974, nr. MMA/Ar 175.203 I, Stcrt. 1975-5). De thans geldende lijst (gepubliceerd in Stcrt. 1975-12) volgt hierna. Ik wijs erop dat weliswaar artikel 23 verplicht tot uitlening aan de aangewezen instellingen (naast de bevoegdheid tot uitlening aan niet aangewezen instellingen en personen krachtens artikel 26), maar dat artikel 24 de beheerder van de archief bewaarplaats de bevoegdheid geeft een verzoek tot uitlening aan een aangewezen instelling af te wijzen om verschillende redenen. Een van die redenen kan zijn dat de gegevens voor de verkrijging waarvan uitlening van archivalia wordt verzocht, van zo eenvoudige aard zijn dat zij zonder uitlening kunnen worden verstrekt. Met het oog hierop is het noodzakelijk dat de archivaris of beheerder van de instelling die om uitlening verzoekt, daarbij vermeldt om welke gegevens het de lener te doen is. Als het dan gaat om een beperkt aantal, gemakkelijk te vinden, gegevens, dan kan, in plaats van de archiefbescheiden bloot te stellen aan de risico's van uit lening, met toezending van b.v. een fotokopie worden volstaan. De kosten hiervan kunnen aan de verzoeker in rekening worden gebracht (laatste zin van artikel 23). De Archiefraad drong in zijn advies nr. 1 (verslag 1969 blz. 28-32) over de eerste aanwijzingen krachtens artikel 23 aan op periodieke (en wel om de vijf jaar) toetsing of de aangewezen instellingen nog voldoen aan de gestelde voorwaarden. Daar de vijf jaar inmiddels verstreken zijn, hebben ambtenaren van de vierde afdeling van het algemeen rijksarchief de aangewezen instellingen bezocht, met uitzondering van de gemeentearchieven die immers al door de provinciale inspecteurs worden [195]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1975 | | pagina 38