Wij ontvingen algemene grondslag van dit werk. Onbekende huwelijksinschrijvingen kwamen in Dordrecht en Londen (dat de schrijver ook in zijn onderzoekingen betrok) voor den dag. In een niet geheel duidelijke noot wordt het bewijs van Brabantse goede ren aan de kinderen van Desiderius' zwager Emanuel Walschaert vermeld. Een van hen was de bekende boekverkoper Hans Walschaert (1586-1636), die in nauw contact met de genoemde Cornelis Claesz stond. Hij was hier in Amsterdam geboren, maar van Zuidnederlandse ouders, die toen kersvers waren geëmigreerd, en had hier dus met moeten prijken, maar is niet opgenomen. Hetzelfde geldt ook voor Pieter Adriaensz Walschaert (1601-1648?), die in 1622 gildelid werd. Dat brengt mij op een belangrijker punt. Beiden waren als boekverkoper lid van het Sint Lucasgilde en werden als zodanig in het ledenboek van het in 1663 opge richte boekverkopersgilde overgenomen. Het heeft de schijn, dat de heer Briels deze bron niet heeft gebruikt. Dat is des te meer te betreuren, omdat het verwerken een kleine moeite was geweest en daarmee al die vroege bekendere en onbekendere namen eindelijk eens tot hun recht waren gekomen. Kleerkoper en Van Stockum geven ze ook slechts incidenteel. Welke gevaren er overal schuilen, zag ik bij de bekende familie Van Leest, die uitvoerig wordt behandeld en zelfs een genealogisch overzicht krijgt. Heel juist worden ze in de Bijlage steeds als kaartenmakers aangeduid. In het algemeen over zicht zijn ze echter bij cartografie ingedeeld (pag. 36), welke woord men m.i. niet kan gebruiken voor hun beroemde handel in speelkaarten. Als huisheer van Rem brandt geniet de familie als zodanig enige bekendheid. Aan de familie Carpentier wijdt de schrijver ook een genealogisch overzicht. Hier legt hij een verband, tot nog toe niet gemaakt, tussen de Amsterdamse boekdruk ker-lettergieter Jacob Carpentier en een gelijknamige zoon van de Rotterdamse rector Pieter Carpentier. Het is heel goed mogelijk, dat dit juist is, maar het bewijs wordt niet geleverd. Er waren in Amsterdam verschillende personen van deze naam. Zolang het huwelijk van Jacob met de weduwe van de Amsterdamse letter gieter Nicolaes Briot niet is gevonden, blijft er onzekerheid. Die Nicolaes Briot en Geertruyt Jans (Vos) worden uiteraard ook nog apart besproken. Hoewel de sterf data van beiden in de literatuur al ongeveer werden aangegeven en ze in de thans geficheerde begraafboeken makkelijk terug te vinden zijn, worden ze hier niet vermeld. Toch zijn de begraafinschrijvingen van hen te vinden, namelijk 25 augus tus 1626 en 22 oktober 1637. De klokken van de Oude Kerk werden beide keren geluid, wat een bevestiging is van de veronderstelling van Lienke P. Leuven in haar hier niet genoemde proefschrift over de katholieke boekhandel te Amsterdam, dat men met katholieken te doen had. Jacob Carpentier woonde in verband met de papierfabricatie in Angoulême ten tijde van het overlijden van zijn vrouw. Ook de befaamde Dr. Franciscus van den Ende, die regelrecht van Antwerpen naar Amsterdam kwam, om hier van 1645 tot 1652 een boekhandel te drijven en die in het boek van Dr. Leuven uitvoerig wordt behandeld, had m.i. in het werk van de heer Briels, die terecht zich nooit strikt aan het jaar 1630 houdt, moeten worden vermeld. Minder opmerkelijk is het ontbreken van Boudewijn de Prijs, die in 1639 gildelid [188] werd. Ik had gehoopt hier wat meer over de familie van zijn vrouw Rachel Clinquant te vinden, maar het ontbreken daarvan laat zich goed verklaren. Pas in tweede generatie ging dit geslacht van caffawerkers in Noordnederland een rol in boek- en vooral in papierhandel spelen. De heer Briels noemt een nicht Clinquant, maar ging niet in op deze staak, die pas later in de boekhandel optreedt. Het zette mij er toe mijn aantekeningen over hen te sorteren en verwerken. Mede in verband met de handel in de bekende kinderprenten wordt in het magistrale werk van Maurits de Meijer speciaal Boudewijn de Prijs genoemd en worden vragen gesteld naar zijn mogelijke achtergronden. Ik noem dit boek hier aan het slot speciaal, omdat het een tegenstelling vormt tot het werk van de heer Briels. Het ene een zeldzaam volledig en voor zover toen (1962) mogelijk afgerond geheel, het ander een wat al te haastig samengesteld na slagwerk, dat echter als uitgangspunt zal kunnen dienen, mits met voorzichtigheid gebruikt. Ik zelf had er reeds veel profijt van en zal dat ongetwijfeld nog meer hebben en ik ben er zeker van. dat met mij vele anderen het boek vaak met succes zullen raadplegen. I. H. van Eeghen De dagelijkse zaken van de Leidse Universitelit van 1581 tot 1596, negende deel, Het Dachbouck van Jan van Hout aangevuld en geresumeerd, en tiende deel, eerste stuk, het Twede Register, het Verbael en het Eerste Register van het Staten-College geresumeerd, door H. J. Witkam, Rapen burg 21, Leiden 1974 (copyright bij de auteur). In het negende deel staat het Dachbouck van Jan van Hout met aanvulling uit het Eerste Register geresumeerd. Naast hulpmiddel bij het gebruik der voorgaande delen, is dit deel geschikt om een indruk te geven van de zakelijke beslommeringen van het bestuur en de secretaris van de nog jonge universiteit. Het eerste stuk van het tiende deel geeft de geresumeerde inhoud van drie registers. Van juli 1594 af werden de zaken van de Universiteit en van het Staten-College in afzonderlijke registers geplaatst; het Verbael is het gevolg van het Twede Register en behandelt universiteitszaken. Met het tweede stuk van het tiende deel, dat een Algemeen Register van Onder werpen bevatten zal, hoopt de auteur zijn voorgenomen werk te voltooien. Overzicht van de bemoeiingen van het Gemeentebestuur van Rotterdam met de sanering 1940 tjm 1972, uitgave van de Gemeentelijke Archiefdienst, Rotterdam 1974. Dit is deel 10 van de reeks der overzichten. De samensteller dr. P. Lucas heeft letterlijke citaten uit de desbetreffende stukken, merendeels uit de Handelingen van de gemeenteraad en de zgn. Verzameling der gedrukte stukken, in chronolo gische volgorde op een rij gezet om een zo zuiver mogelijk inzicht te geven in de [189]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1975 | | pagina 35