waarin b.v. ook organen als de kamers van de Schatkist en die van de Beden als
mede de geheime en private raad uitvoerig en welgedocumenteerd besproken wor
den. Vooral dit eerste deel, dat een steeds verfijnder differentiatie tussen een
steeds groter aantal centrale organen van de 'Bourgondische staat' toont, zij der
halve beoefenaren van de institutionele geschiedenis ter lezing aanbevolen, omdat
het verrichte bronnenonderzoek de schrijver in staat stelde de bestaande literatuur
op dit stuk in vele opzichten te corrigeren en aan te vullen.
Met het voorgaande wil overigens geenszins gezegd zijn, dat de andere drie delen
van het boek alleen maar 'voer voor rechtshistorici' zouden zijn. Voor de merites
daarvan zij volstaan met een verwijzing naar de recensies in de eerstkomende
aflevering van rechtshistorische periodieken (Tijdschrift voor Rechtsgeschiedenis,
Zeitschrift der Savigny-Stiftung für Rechtsgeschichte, Germanistische Abteilung).
Tevens vormt de verschijning van dit boek een gerede aanleiding andere historici
dan rechtshistorici nogeens te attenderen op het grote belang, óók voor hen, van
de beide genoemde regestenuitgaven, die het zo lang 'terra incognita' gebleven
archief van het Parlement en de latere Grote Raad van Mechelen voor nader
onderzoek ontsloten hebben, temeer daar van de dossiers van alle beroepen vanuit
Holland (tot 1570) een uitvoeriger beschrijving en microfilms gemaakt zijn, hier
te lande te raadplegen. Oók voor beoefenaren van b.v. de politiek en de sociaal-
economische geschiedenis hebben deze thans toegankelijk gemaakte bronnen veel te
bieden. Voor allen, die zich in de toekomst met enigerlei onderzoek van deze archi
valia zullen occuperen, zal Van Rompaeys boek een uiterst betrouwbare leidraad
vormen.
O. Moorman van Kappen.
J. G. C. A. Brieis, Zuidnederlandse boekdrukkers en boekverkopers in de
Republiek der Verenigde Nederlanden omstreeks 1570-1630, een bijdrage
tot de kennis van de geschiedenis van het boek (Bibliotheca Bibliographica
Neerlandica), Nieuwkoop, B. de Graaf 1974, 180,
De schrijver, die een proefschrift voorbereidt over de kunstenaars, die in de boven
genoemde periode van zuid naar noord kwamen, verzamelde tegelijkertijd gegevens
over goud- en zilversmeden en onderwijskrachten, die hij in tijdschriften publiceer
de, en de hier in een lijvig boek van 649 pag. bijeengebrachte gegevens.
Men vindt hier een interessante voorrede van prof. mr. H. de la Fontaine Verwey
en dan van de schijver zelf een Verantwoording, een Inleiding van vier hoofdstuk
ken (Zuidnederland, emigratie en immigratie, Noordnederland, besluit) en 20 bij
lagen, waarvan bijlage I 'Bio-bibliografische aantekeningen betreffende Zuid- en
Noordnederlandse boekdrukkers, uitgevers, boekverkopers, lettergieters, lettersnij
ders etc. in de Republiek der Verenigde Nederlanden omstreeks 1570-1630' (pag.
163-554), de hoofdschotel van het boek vormt. Bij de verdere bijlagen treft men
deels onbekende en zeer interessante korte stukken aan. Tenslotte volgen verschil
lende overzichtelijke en zeer goede indices (o.a. chronologische rangschikking per
stad: Alkmaar, Amsterdam, Delft, Dordrecht, Enkhuizen, Franeker, Gorinchem,
[186]
Gouda, 's-Gravenhage, Groningen, Haarlem, Leeuwarden, Leiden, Woerden, Zie-
rikzee, Zutphen en Zwolle). Men moet bewondering hebben voor de auteur, die in
zeer snel tempo dit grote werk tot stand heeft gebracht.
Dit te snelle tempo heeft echter ook zijn bezwaren. Voor de archiefwereld speciaal
is het ontbreken van een preciese opgaaf van geraadpleegde bronnen een groot
gemis. Dat brengt namelijk met zich mee, dat men waarschijnlijk vaak werk over
zal moeten doen, dat reeds door de heer Brieis werd verricht. Slechts een zeer vage
aanduiding van de bronnen is in de Verantwoording opgenomen.
Er zal namelijk veel verder archiefonderzoek nodig zijn, daar de onderzoekingen
vrijwel nergens afgerond zijn en men daardoor gedwongen is met dit werk als
uitgangspunt verder te gaan.
Dat onvoltooide van het boek vindt onder meer zijn uiting in de behandelde per
sonen. Het zijn er in totaal 364, van wie er volgens de mededelingen van de schrij
ver 248 direct in verband gebracht moeten worden met de Zuidnederlandse in
wijking, d.w.z. dat hetzij de persoon zelf, hetzij zijn ouders uit de Zuidelijke
Nederlanden afkomstig zijn. De heer Brieis heeft deze 248 steeds voorzien van
een wat bijzonder duidelijk is. Ik neem echter aan, dat het in vele steden net zo
zal gaan als in Amsterdam in deze periode en dat het vaak niet mogelijk is uit te
maken, vanwaar iemand komt. Het is dus zeer begrijpelijk, dat een beperking tot
uitsluitend Zuidnederlanders niet mogelijk was. Toch lijkt mij de keuze van de 116
niet-Zuidnederlanders wel zeer willekeurig en geheel door het toeval bepaald. Con
sequenter was m.i. geweest uitsluitend personen van onbekende herkomst op te
nemen!
Het beste is om voor- en nadelen aan de hand van enkele uiteraard Amsterdamse
gevallen te tonen. Josephus van der Nave, die ten onrechte geen heeft, was in
Leiden geboren, maar zijn vader, Johannes van der Nave (een onderwijskracht)
was blijkens de akte van hertrouwen als weduwnaar van Ieperen afkomstig! Hier
is sprake van een kleine onbelangrijke boekverkoper, maar het omgekeerde geldt
de coryphee Cornelis Claesz, die van 1578 tot 1609 een beroemde internationale
boekhandel in Amsterdam dreef. De vraag van zijn afkomst is van ouds een bran
dende kwestie. Hij was poorter van Amsterdam, waar noch zijn familie, noch die
van zijn vrouw Trijn Garbrants te vinden is. Maar waarom komt zijn naam niet
onder die van de gekochte poorters voor? Voor zijn collega Willem Jansz (Blaeu)
is dat te verklaren: diens vader was in zijn jonge jaren poorter van Amsterdam
geweest. Voor Cornelis Claesz is nog nooit een oplossing gevonden. In dit verband
is ook belangrijk, dat Cornelis' moeder Geertye Goverts in 1580 in Amsterdam
woont. Dit feit nam de schrijver niet uit de literatuur over. Zuidnederlandse af
komst wordt altijd aangenomen, omdat Mr. Jacob van den Nesse, de broer en
enige erfgenaam, en een nicht daar woonden. Het was niet moeilijk geweest in het
gepubliceerde matrikel van Leuven te zoeken. Ik deed dit nu en vond daar in
augustus 1557 bij de Paedagogie de Valk een Jacob van den Nesse Lovaniensis in
geschreven, die stellig in aanmerking komt. Nadere onderzoekingen blijven echter
gewenst om hier de te rechtvaardigen.
Bij Desiderius de la Tombe eens door mij beschreven blijkt het nut van de