C. van de Wiel, Repertorium van het compilatiewerk van vicaris-generaal
Am. de Coriache. Bronnen van de 12e tot 17e eeuw m.b.t. het gebied van
het oorspronkelijke aartsbisdom Mechelen, Brussel 1973 (Archief- en Biblio
theekwezen in België. Inventarissen II), 144 blz.
Kanunnik Amatus de Coriache (1600-1682) heeft behalve de akten van zijn vikari-
aat een zestiental registers waaronder 13 van om en nabij 1000 pag. nagelaten,
volgeschreven met officiële dokumenten met betrekking tot kerkelijke zaken in het
gebied van het aartsbisdom Mechelen over een periode van 5 a 6 eeuwen. Onraad-
pleegbaar zonder toegang, daarover kunnen we het eens zijn. Door de beschrijving
van Van de Wiel nu opengelegd voor historisch onderzoek, tenminste naar mijn
mening. Van de Wiel heeft per register en in de volgorde, waarin de akten in
het register zijn ingeschreven, korte en globale aanduidingen gegeven van de
inhoud op precies die manier, die ik in zulke gevallen als ideale vervanging van
de omslachtige regesten heb aanbevolen in een lezing op de studiedagen voor
archivarissen in 1973 te Scheveningen. Ik ben door het onderhavige werkje in mijn
mening gesterkt en kan de aanschaf ervan aan hen, die zich in deze werkmethode
nader willen verdiepen, bijzonder aanbevelen.
Van de Wiel had in plaats van zijn lijst (112 blz. groot) ook klassieke regesten
kunnen samenstellen. Ik schat dat de registers van De Coriache goed zouden zijn
voor een, pakweg, 10-delige regestenlijst, die dan zeker niet voor het jaar 2000 zou
zijn voltooid geweest. Een ingewikkeld proces tussen het kapittel X en de abdij
Y, dat nu in twee regels wordt afgedaan, zou vidimussen en inlassen apart
genomen wel een kleine honderd regesten hebben kunnen opleveren, maar ik
mis ze niet. Als ik mij interesseer voor het kapittel X weet ik nu dat ik bij De
Coriache wat kan vinden en daar 35 folio's moet bestuderen. Als wegwijzer is dat
genoeg, vooral dankzij de indices op personen, plaatsen en zaken, aan het slot van
het repertorium. Is Van de Wiels methode lofwaardig, zijn uitwerking vertoont
nogal wat rare oneffenheden. Ligt Atrecht werkelijk in Nederland? Waarom ge
sproken over Privé Raad en Private Raad door elkaar, terwijl de Nederlandse naam
van die instelling toch Geheime Raad luidt? Waarom van het diocees Morinie
i.p.v. Terwaan? Waarom in een Nederlandstalige publikatie verschillende Frans
talige versies van eigennamen weergegeven en niet de Nederlandse? Waarom bij de
ongedateerde stukken niet een globale situering in de tijd gegeven of nog liever
termini a quo en ante quem? De hier gevolgde methode, uitgaande van de nood
zakelijkheid van de strelregel: beter wat dan niets, mag de inventarisator er niet
toe verleiden zich er al te gemakkelijk en slordig van af te maken.
C. Dekker
1van Rompaey, De Grote Raad van de hertogen van Boergondië en het
Parlement van Mechelen, Brussel 1973, 576 pp. (Verh. v. d. Kon. Acad. v.
Wet., Lett, en Schone Kunsten v. België, Klasse d. Lett. jrg. XXXV nr. 73).
Dit doorwrochte boek, vrucht van jarenlang minutieus archiefonderzoek, handelt
184]
niet over de sinds 1504 te Mechelen gevestigde Grote Raad, maar over de 'eerste'
Grote Raad, die als directe voorganger van het in 1473 door Karei de Stoute opge
richte Parlement van Mechelen belast was met de centrale rechtspraak in de Boer-
gondische Nederlanden, alsmede over het van 1473 tot 1477 gefungeerd hebbende
Parlement van Mechelen zelf. Hoewel een groot gedeelte van deze studie rechts
historisch van aard is, immers handelt over samenstelling, inrichting en rechtsmacht
van deze rechterlijke colleges alsmede over het daarbij gepractiseerde procesrecht,
leek het mij nuttig en nodig dit boek ook in een niet specifiek rechtshistorisch tijd
schrift als dit te signaleren, omdat het niet alleen rechtshistorici, maar ook die
genen, die in de institutionele geschiedenis der Nederlanden tijdens de latere mid
deleeuwen belang stellen, veel te bieden heeft.
Als leider en medewerker van de Belgisch-Nederlandse werkgroep, die sinds het
begin van de zestiger jaren de archieven van het Parlement en de latere
Grote Raad van Mechelen systematisch doorvorst en bewerkt, hetgeen tot dus
verre resulteerde in een tweetal uitgaven in regestvorm van sententies en proces
dossiers*, werd de schrijver 'onmiddellijk geconfronteerd met de problematiek van
de oorsprong van de Grote Raad' (p. V), reden waarom hij besloot deze intrige
rende problematiek nader te onderzoeken. De uitkomsten van dit archiefonderzoek
zijn in velerlei opzicht innoverend. In de bestaande literatuur over de 'Grand
Conseil des Dues de Bourgogne' werd veelvuldig, o.m. door schrijvers als A. Gail-
lard. J. Frederichs en E. Lameere, de opvatting verkondigd, dat deze 'eerste' Grote
Raad in de loop van de 15e eeuw in de plaats van de vroegere vorstelijk-Boergon-
dische hofraad zou zijn gekomen en dat deze al de functies van die vroegere
hofraad waaronder de rechterlijke zou hebben overgenomen. In 1473 zou
Karei de Stoute dan een 'rechterlijke sectie' met vaste zetel te Mechelen uit die
Grote Raad hebben afgesplitst onder de benaming 'Parlement van Mechelen'.
De resultaten van Van Rompaeys archiefonderzoek hebben de onhoudbaarheid
van die opvatting thans overtuigend aangetoond. Onder hertog Philips de Goede
blijkt zich reeds in de periode van 1435-1445 van de hofraad een rechterlijke sectie
te hebben afgesplitst, de 'eerste' Grote Raad, die de hofraad van de zorg voor de
centrale rechtspraak ontlastte. De hofraad zelf bleef daarnaast evenwel bestaan als
centraal landsheerlijk bestuurscollege en als adviesorgaan in politieke zaken. De
eersteambulante Grote Raad blijkt derhalve nooit iets anders dan een centraal
gerechtshof te zijn geweest, dat Karei de Stoute in 1473 naar Frans voorbeeld
(Parlement de Paris) onder de titel Parlement van Mechelen een vaste zetel
aldaar gaf.
De hierboven in een nutshell weergegeven conclusie van Rompaey is ingebed in
een uitvoerige, 139 pagina's tellende verhandeling over 'De centrale Boergondische
instellingen van 1384 tot 1477', welke het eerste deel van het boek uitmaakt en
J. Th. de Smidt, Eg. J. Strubbe en J. van Rompaey, chronologische lijsten van de
geëxtendeerde sententiën en procesbundels berustende in het archief van de Grote Raad
van Mechelen, dl. I 1465-1504, Brussel 1966; dl. II 1504-1531, Brussel 1971. Beide
delen verschenen tevens in de reeks 'Werken' der Vereeniging tot Uitgaaf der Bronnen
van het oud-Vaderlandsche Recht, 3e reeks nr. 21.
[185]