Nogmaals Utrechtse oorkonden in Holland
port wordt bepaald door verschillen in waterdampspanning, zoals de warmtegelei-
ding geschiedt onder invloed van temperatuurverschillen. Ook de diffusie kan in
een getal weergegeven worden, nl. de diffusiecoëfficiënt, waarbij de lage waarden
weer het meest gunstig zijn. Voor vochttransport moet het eveneens mogelijk zijn
een minimum-eis aan te geven voor de bouw van een archiefbewaarplaats.
Net als bij de thermische isolatie moeten we ons afvragen waar de beschermende
laag aangebracht moet worden. Bij vocht kan men het beste aan beide zijden een
isolatielaag aanbrengen, teneinde aan de buitenkant bescherming te bieden tegen
een lagere of hogere temperatuur en aan de binnenkant tegen condensatie. In com
binatie met thermische isolatie is een beschermende laag aan de buitenzijde vol
doende. De beste materialen voor vochtisolatie zijn glas en metalen. Hier gebruikt
men bijv. aluminiumfoelie voor. Ook pleister of strijklagen van verf of bitumen
bieden een goede bescherming.
Bij een goede regeling van het klimaat in de archiefbewaarplaats moeten we na
tuurlijk goed letten op de lekken, die in het systeem zitten, nl. de ramen en de deur.
Een dubbele beglazing en zorgvuldige uitvoering biedt bij de ramen voldoende be
scherming. Bij de deur lijkt een soort luchtsluis de beste oplossing.
Bovenstaande moet gezien worden als een bijdrage tot betere richtlijnen voor de
bouw van archiefbewaarplaatsen.
O. A. M. W. Hartong
[172]
Zo snel na mijn bijdrage in het tweede nummer van het vorige jaar voel ik mij
reeds verplicht op enige punten in dat artikel terug te komen. Er is gerede aan
leiding voor die handelwijze. Eerstens bezocht ik namelijk in de tussenliggende
periode het Algemeen Rijksarchief te Brussel, dat in zijn handschriftenverzameling
'Manuscrits divers' enige oude inventarissen van het grafelijk archief herbergt.
Daarin zullen zij geraakt zijn na afdwaling uit het archief van de Rekenkamer te
Mechelen of misschien van het Centrale bestuur. Onder nummer 998 vinden wij
een exemplaar van de inventaris van Cornelis Suys, dat hij eigenhandig van ver
beteringen en aanvullingen heeft voorzien. Zo heeft hij op folio 173 de kop toege
voegd: 'Dese brieven leggen in die Laede, daer up staet Over ende Nedersticht van
Utrecht'. Hij noteert op folio 181 bij de rubriek 'Oversticht', waar 41 akten opge
somd staan, dat slechts 32 brieven gevonden zijn. Hoewel deze ontdekking niets
nieuws biedt voor mijn artikel, is het toch een goede bevestiging van de waarne
mingen daarin, dat Suys niet klakkeloos zijn bron overschreef maar deze ook aan
een onderzoek onderwierp.
In dezelfde handschriftenverzameling onder nummer 996 zien wij de eerste kwaliteit
van Suys, dat hij vertrouwen stelt in zijn bron, meer tot uitdrukking komen. Het
betreft een inventaris van de grafelijke charters, opgesteld door Joost Sasbout,
raad, en Vincent Dammasz., klerk van de Rekenkamer te 's-Gravenhage, gedateerd
6 juni 1517. Een eerste blik doet reeds zien, dat Suys voor zijn inventaris die van
zijn twee voorgangers heeft benut en wel door deze eenvoudigweg over te schrijven.
Zijn bron voor de utrechtse charters is daarmee nog niet terecht, omdat deze
uiteraard pas elf jaar na dato zouden worden overgebracht.
Een tweede aspekt van mijn artikel verdient echter herziening. Dr. M. P. van
Buijtenen, rijksarchivaris in de provincie Utrecht, wees mij op een afgrijselijke
flater in een van mijn waarnemingen. Hij werd door het Centraal laboratorium
voor het onderzoek van voorwerpen van geschiedenis en kunst, gevestigd te Am
sterdam, in zijn mening bevestigd. Het oudste charter te Utrecht, waarvan ik de
schrijfstof had aangemerkt als papyrus, blijkt gewoon perkament te zijn. Inder
daad was mij dit onmiddellijk duidelijk, toen in de oorkonde nogmaals onder ogen
kreeg. Het is onbegrijpelijk, hoe ik er papyrus in heb kunnen zien. Zou het de
ouderdom van het lapje zijn geweest of de treurige staat, waarin het verkeert? De
fout moet in ieder geval hersteld worden en ik haast mij dan ook hiervoor mijn
[173]