De discussie over dit onderwerp bracht interessante gezichtspunten naar voren.
Dr. G. Duboscq (Frankrijk) raadt aan de stukken, die men van particulieren heeft
geleend, te microfilmen alvorens ze terug te sturen. Catalogi zijn dikwijls
uitgangspunt voor nieuwe historische onderzoekingen.
Dr. H. Jörgensen (Denemarken) is het niet eens met zijn noorse collega Mann-
saker, die voor de exposities de voorkeur geeft aan fotocopieën i.p.v. de
originelen. Het origineel maakt op de gewone man nu eenmaal een grote
indruk.
Mr. J. F. Ede (Groot-Brittanië) constateert dat er de eerste dag en na de opening
veel belangstelling is. Daarna zwakt alles af. Een tentoonstelling moet aan
gekleed worden met andere voorwerpen. De expositie wordt dan driedi
mensionaal.
Dr. A. Kromnow (Zweden) ervaart het evenals vele collegae als een handicap,
dat het publiek de stukken niet kan lezen. Daarom worden in Zweden de
documenten 'gelardeerd' met boeken en museumvoorwerpen.
Dr. Wagner (Unesco) wijst opnieuw op de noodzaak van auto-identificatie (nation-
building) van jonge landen, die voor dat doel ook tentoonstellingen kunnen
gebruiken. De ervaring leert, dat het aanbeveling verdient tentoonstellingen
af te wisselen met lezingen.
S. Mollomb (Congo) zegt 'Onze' mooiste stukken zitten in het buitenland. Je kunt
er geen rechten op doen gelden, maar je kunt ze misschien lenen.
Dr. J. Rhoads (U.S.A.) meent dat tentoonstellingen hét middel vormen om het
publiek te bereiken. In Washington bezoeken zoveel mensen de ondernomen
exposities, dat met inbegrip van het bezoek aan de drie stukken in de ont
vangstzaal rond de 2.000.000 mensen ieder jaar de drempel van de National
Archives overschrijden.
G. Ungureanu (Roemenië) deelt mee, dat het Nationaal Archief van Roemenië in
1973 drie tentoonstellingen heeft ingericht:
a) de archieven spreken,
b) het verleden van het vaderland,
c) legende of waarheid.
Bovendien werd in 1973 meegewerkt aan meer dan 200 tentoonstellingen
elders.
C. Wijffels (België) zegt dat als er bij tentoonstellingen wetenschappelijk personeel
moet worden ingeschakeld, dat gaat ten koste van het andere, primaire
werk. Er moeten dan speciale staven worden aangetrokken.
A. Bousso (Senegal) wijst op een tentoonstelling in Dakar, die pro's en contra's
opriep. De archiefleiding organiseerde ronde-tafel besprekingen om deze
verschillende aspecten te belichten. Het was een zeer merkwaardige, maar
ook uiterst zinvolle en belangrijke ervaring.
J. Enwere (Nigeria) weet dat voor tentoonstellingen altijd de museale hoek (anti
quities) meer belangstelling trok dan de zuiver archivalische. Samenwerking
met bibliotheken blijkt een grotere kans te bieden op welslagen.
[158]
Dr. F. Evans (U.S.A.) getuigt van de betekenis van exposities voor de public
relations.
Dr. W. Smith (Canada) zegt ook dat tentoonstellingen van louter archiefstukken
blijken niet aantrekkelijk te zijn. Door transportabele tentoonstellingen te
maken, maakt men de vruchten tastbaarder.
Als een bijzondere noot bij deze Ronde Tafel en speciaal bij dit onderdeel mag de
algemene waardering, ja zelfs bewondering gelden voor de zeer boeiende tentoon
stelling over de Telecommunications, die op maandag 7 oktober om 18 uur was
geopend door de Canadese minister voor de verbindingen Gérard Pelletier in het
gebouw van de Public Archives of Canada.
Deze tentoonstelling behandelde de ontwikkeling van de telefonie, draadloze tele
grafie, radio, televisie en de overbrenging van beeld en geluid via satellieten (in 1975
zal de eerste Canadese satelliet gelanceerd worden). Zij was ingericht volgens een
duidelijk schema, door kleuren gemarkeeerd. Via koptelefoons waren belangrijke
radiouitzendingen uit het verleden te beluisteren, terwijl het belang van de tele
communicatie voor zulk een enorm uitgestrekt en dun bevolkt gebied als de Ge
confedereerde Staten van Canada duidelijk werd aangetoond. De federale archie
ven van Canada hebben zich sterk toegelegd op het brengen van exposities.
De vierde zitting (dinsdag 8 oktober, 16 uur) werd gepresideerd door de heer
Amadon Bousso (Senegal) en ingeleid door de heer Claudio Pavone, raadsheer
voor de generale directie van het archiefwezen bij het ministerie van Binnenlandse
Zaken van Italië.
Thema van deze zitting waren de Educatieve diensten. Een van de belangrijkste
punten in de status questionis was de vraag: 'Qui sont les beneficaires des services
educatifs des archives?'
Dr. Duboscq (Frankrijk) zet nog eens uiteen welke aandacht de departementale
archieven en uiteraard de Archives Nationales hieraan wijden.
Mr. Trainor (Noord-Ierland) heeft een nieuw gebouw en geen geïnteresseerde pro
fessoren. Daarom moeten we wel naar de scholen gaan. Er worden projecten
gemaakt, die in duizenden naar deze scholen gaan. Dit heeft groot succes.
De onderwijzers zijn dan de docenten voor de archiefdiensten geworden.
Men moet zorgen dat het materiaal goedkoop is.
Dr. L. Pirenne (Nederland) wijst op de lessen in paleografie, die in Nederland aan
tientallen archieven worden gegeven voor honderden belangstellenden. Toch
blijkt deze vorm van dienstverlening eerder een sneeuwbaleffect te hebben
dan dat er verlichting voor een overbelast personeel het gevolg van is.
C. Pavone (Italië) wijst er op, dat in Italië de belangstelling voor oude archieven
niet groot is.
Dr. H. Dahm (West-Duitsland) acht het moeilijk het Franse voorbeeld op educatief
gebied te volgen. De samenwerking met leraren is ook in de Bondsrepubliek
meestal wel gemakkelijk tot stand te brengen. De belangstelling van som
mige leerlingen is dan zó gewekt, dat zij een historisch thema kiezen voor
[159]