■m Afb. 4 Deze plattegrond van Schiedam met bijbehorend prospect of profiel van J. de Gheyn uit 1598 levert problemen bij de opgave van de afmetingen. In de catalogus wordt deze afbeelding zowel bij de plattegronden als bij de prospecten vermeld; beide worden daarom afzonderlijk gemeten. Ook is het van belang te weten wat de afmetingen van het hele blad of van de plaatindruk (moet) zijn. Men noteert daarom 'moet 49 x 42,2 cm (even tueel in plaats hiervan de afmetingen van het blad); prospect 15,4 x 41,7 cm; plattegrond 29,8 x 41,7 cm'. Bij prospect en plattegrond is het kader rond de afbeelding gemeten. Gemeentearchief Rotterdam, R.l. Schieland 237 [142] 332EB 12. Het aantal bladen wordt vermeld als een afbeelding uit meer dan één blad bestaat. Van elk blad worden de afmetingen genoteerd. Aangegeven wordt of de bladen los zijn, in een portefeuille, ingebonden of aaneengeplakt (b.v. bij een wandkaart). In dit laatste geval wordt onder afmetingen ook de totale grootte van de aaneengeplakte bladen opgegeven. 13. De techniek. Hieronder verstaan we aanduidingen als tekening (eventueel; sepia, waterverf, Oostindische inkt, potlood enz.), koper-, staal- houtgravure, foto, dia enz. Bij gravures e.d. kan worden aangegeven of de afbeelding gekleurd is. Omdat de moderne druktechnieken voor een niet-deskundige moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn, kan bij hiermee geproduceerde afbeeldingen volstaan worden met de vermelding 'gedrukt', 'kleurendruk' e.d. Bij reprodukties moet ook de techniek, gebruikt bij het oorspronkelijke werk, ge noemd worden. 14. Het materiaal, ook wel genoemd de 'drager' van de afbeelding, is in verreweg de meeste gevallen papier. Alleen als de afbeelding op ander materiaal dan wit papier gemaakt is, vermelden we het gebruikte materiaal bij de beschrijving, b.v. 'blauw papier', 'perkament', 'linnen' enz. Behalve het hierboven genoemde kan van een afbeelding nog een aantal gegevens genoteerd worden die we samenvatten onder het begrip annotatie. We maken hierbij onderscheid tussen gegevens die betrekking hebben op alle exemplaren van de betreffende afbeelding (punt 15) en de gegevens die uitsluitend betrekking hebben op het beschreven exemplaar (punt 16 en 17). 15. Bijzonderheden (betreffen alle exemplaren van de afbeelding). Hierbij kan vermeld worden: a) of de afbeelding afkomstig is uit een boek, atlas, seriewerk o.i.d., b) literatuur betreffende de afbeelding, o.a. vermelding in een 'standaardcata logus' (zie hierboven onder A en noot 4), facsimileuitgaven enz., c) literatuur betreffende de maker(s) van de afbeelding en het voorgestelde, d) verantwoording van de beschrijving, datering, toeschrijving enz. 16. Als bijzonderheden die alleen het beschreven exemplaar betreffen, kunnen genoteerd worden: a) de herkomst, wijze van verwerving, betaalde prijs enz., eventueel verwijzing naar een jaarverslag, b) of hij behoort tot een archief16 of een bepaalde verzameling, c) de materiële toestand van de afbeelding, d) de plaats van opberging, 10 Vanuit het oogpunt van materiële verzorging is het aan te bevelen kaarten en teke ningen, behorend tot een archief, in de topografisch-historische atlas te bewaren. Voor de overzichtelijkheid van het kaarten en tekeningenbezit is het gewenst de tot een archief behorende kaarten en tekeningen in de topografisch-historische atlas van het archief te beschrijven en te catalogiseren. [143]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1975 | | pagina 12