geb. 1879) en R. D. Baart de la Faille (R. A. Noordholland, geb. 1883). Ook de slechts negen jaar jongere Fruin (geb. 1857), toen algemeen rijksarchivaris, bleek niet in alle opzichten met Muller mee te gaan.4 De andere bezwaren die Muller had tegen de opname van bedrijfsarchieven in openbare archiefbewaarplaatsen waren lang niet zo principieel als het zo juist ge noemde, en zij verzwakten eerder zijn standpunt dan dat zij het versterkten. Het waren niet alle 'archieven', zei Muller, want 'men zal niet willen beweren dat b.v. een kleine winkelier een archief vormt'5; grote handelsfirma's vormden wel archie ven, maar deze waren te omvangrijk om te worden opgenomen; archivarissen heb ben geen geschikte opleiding gehad om bedrijfsarchieven te kunnen ordenen; deze nieuwe geschiedbron ligt niet 'in de lijn onzer gewone bezoekers'6; bedrijfsarchie ven bevatten voornamelijk negentiendeëeuwse stukken en passen dus niet in een gemeentearchief 'waar immers de gemeente hare oude archieven bijeenbrengt, die zij voor hare praktijk niet meer behoeft'7. De meeste argumenten waren niet moeilijk te ontzenuwen. Fruin merkte op, dat een gemeentearchivaris toch ook archieven van gemeentelijke bedrijven moest kun nen ordenen, en zowel hij als Lasonder waren van mening dat deze kunst wel te leren viel. Wiersum zei, dat hij in zijn depót zelfs al twintigsteëeuwse archieven had en hij was ook niet ondersteboven van de gedachte dat er een andere categorie be zoekers op de bedrijfsarchieven zou afkomen. Lasonder zag daar zelfs het voordeel in dat het archiefwezen bij het grote publiek meer bekendheid zou krijgen en liet met deze uitspraak een vroeg symptoom zien van een streven naar publiciteit dat later meer algemeen zou worden. Bleef over het praktisch bezwaar: was er genoeg tijd, ruimte, personeel? Dat was er lang niet overal en Van Gelder voelde daarom wel voor een centraal depót van bedrijfsarchieven de gemeentearchivaris hield dan meer tijd over voor zijn eigenlijke werk. In de jaarvergadering van 1917 werd men het eindelijk eens over de te volgen handelwijze: de nieuwe stichting kreeg een verzoek van de Vereniging van Archi varissen om vóór overneming van een handels- of bedrijfsarchief contact op te nemen met de beheerder van het archiefdepót ter plaatse. Het antwoord was, dat men na verwerving van een archief de archivarissen van dit feit op de hoogte zou stellen; eventueel was men bereid archieven, waarvan het plaatselijk belang groter was dan het economische, aan een archiefbewaarplaats af te staan8. Voor vooruitstrevende archivarissen een weinig bevredigend antwoord. De discussie over 'economische archieven' was intussen allang verbreed tot een over 'private archieven' in het algemeen. Uit Mullers opmerking dat 'een kleine winkelier geen archief vormde' bleek al dat hij een van de Handleiding afwijkende 4 Voor de discussies zie N.A. 23, blz. 29-36, 93-98, 190-195, 24, blz. 8-10, 13-14, 97-102, 25, blz. 11-29, 74-78, 113-118, 145-148, 26, blz. 5-6. 5 N.A. 25, blz. 16-17. 6 N.A. 23, blz. 96. 7 N.A. 23, blz. 96. 8 N.A. 26, blz. 5-6, 27, blz. 14-15. [310] (en engere) definitie van 'private archieven' had, waarover hij door Fruin flink op de vingers getikt werd: hij moest de Handleiding nog maar eens zorgvuldig nalezen. De beide heren bleven nog een tijdje kibbelen over artikel drie van dit vermaarde werk9. Van meer praktisch belang waren de pogingen om criteria vast te stellen voor de opname van private archieven. Men kwam niet tot een resultaat dat allen bevredig de, maar uit de discussie bleek dat de jongere generatie van archivarissen het be waren van bepaalde categorieën niet-publiekrechtelijke archieven toch wel als een van haar taken beschouwde. Van Gelder schreef al in 1916: 'Het ligt voor de hand het wenschelijk te achten dat de archivaris zijn depót openstelt voor wat er aan archivalia van locaal-historische beteekenis te krijgen is'10; Fruin zag er een staatstaak in om archieven die verwaarloosd werden (b.v. de kerkelijke) in open bare depóts op te nemen11. Buiten het archiefwezen gaf het bestuur van het Neder- landsch Economisch Historisch Archief blijk van een dergelijke opvatting door in 1916 te verklaren dat zij een deel der 'Staatstaak op archivalisch gebied hadden overgenomen'12. Men wilde dus wel archieven redden die van belang waren voor de geschiedschrij ving, maar men kon het er niet over eens worden welke archieven dat dan wel waren. Velen wilden niet veel verder gaan dan het archief van een kiesvereniging, een dappere enkeling waagde zich misschien aan zoiets als het archief van een kookschool, de rest bleef daar tussen in. Alleen voor familiearchieven kwamen er richtlijnen, opgesteld door Fruin en bedoeld voor de rijksarchivarissen13. Hij som de categorieën op van stukken die men in familiearchieven zou kunnen aantreffen en voor opname in een archiefdepót in aanmerking kwamen. Was het niet mogelijk deze uit het familiearchief te scheiden, dan diende het hele archief opgenomen te worden. In tegenstelling tot Muller was Fruin van mening dat familiearchieven be handeld moesten worden als archieven, niet als verzamelingen, en dat zij dus niet willekeurig uit elkaar gehaald mochten worden. Hij zag deze archieven echter lie ver niet in een rijksarchiefbewaarplaats ondergebracht, en hij verwachtte daarom veel van de plannen van Jhr. E. van Beresteyn om bij de 'Nederlandsche Leeuw' een dergelijk depót in te richten14. Inderdaad zijn daar heel wat familiearchieven terecht gekomen, maar de financiële basis ontbrak om ze adequaat te herbergen en te inventariseren. Ook op het na de oorlog gestichte Centraal Bureau voor Genea logie kwam men jarenlang niet toe aan ordening der daar gedeponeerde familie archieven, omdat de genealogische werkzaamheden alle tijd opeisten. Wat nu Fruins criteria voor familiearchieven betreft: ik heb de indruk dat de rijks archivarissen over het algemeen zijn vrij strenge richtlijnen jarenlang in acht geno men hebben, niet altijd tot vreugd van latere historici. Heel wat familiearchieven, 9 N.A. 25, blz. 74-78, 113-114, 145-148, 26, blz. 12-16, 41-43, 91-92, 224-225. 19 N.A. 25, blz. 20. 11 N.A. 25, blz. 28. 12 Geciteerd door Lasonder, N.A. 29, blz. 110. 13 V.R.O.A. 1918, blz. 59-66. 14 Nederlandsche Leeuw 1917, kolom 99-100. [3111

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1974 | | pagina 28