Documentatiecentra, private archieven en het historisch motie
Ambtelijk Nederlands vóór 1700:
drs. G. J. W. de Jongh, hoofdchartermeester bij het algemeen rijksarchief (H en M);
drs. H. J. Jumelet, docent aan het instituut voor lerarenopleiding van de Vrije leergangen
en de Vrije universiteit te Amsterdam (M);
drs. R. Rentenaar, hoofd van het bureau voor naamkunde en nederzettingsgeschiedenis
van de Koninklijke Nederlandse akademie van wetenschappen (M).
Hoofdzaken van de geschiedenis van Nederland, waaronder begrepen die van de staats
instellingen van vóór 1813:
drs. F. C. Berkenvelder, gemeentearchivaris van Zwolle (M);
drs. S. Groenveld, docent aan het instituut voor lerarenopleiding van de Vrije leergangen
en de Vrije universiteit te Amsterdam (M);
drs. P. H. J. van der Laan, chartermeester le klasse bij het gemeentearchief van Amster
dam (M);
Oorkondenleer:
dr. J. G. Kruisheer, wetenschappelijk medewerker bij de Koninklijke Nederlandse akade
mie van wetenschappen (H).
Geschiedenis van de Nederlandse rechtsinstellingen, inleiding tot de rechtswetenschap
hoofdzaken van de staatsinrichting van Nederland:
mr. F. C. J. Ketelaar, directeur van de rijks archiefschool (H en M).
Geschiedenis van de kerkelijke instellingen in Nederland:
dr. G. C. M. van Dijck, wetenschappelijk medewerker bij het rijksarchief in Noord-Bra
bant (H).
Aanmelding 1975
De aanmeldingstermijn voor de cursus 1975-1976 sluit op 1 april 1975. Belangstel
lenden dienen zich vóór die datum in verbinding te stellen met de directeur van de
rijks archiefschool, bij wie ook exemplaren van de nieuwe prospectus te verkrijgen
zijn.
F. C. J. K.
[308]
In 1914 eindigde mr. S. Muller zijn jaarrede als voorzitter van de Vereniging van
Archivarissen met een mededeling over de stichting van het 'Economisch Historisch
Archief', dat o.a. tot doel had bedrijfsarchieven te redden en onder te brengen in
een gebouw in Den Haag. 'Een zéér nuttig doel', verkondigde hij tevreden.
Niet al zijn collega's deelden die tevredenheid. De gemeentearchivaris van Rotter
dam meende dat men nu een gevaarlijke weg ging bewandelen en vervolgde pro
fetisch: 'Na de beoefenaars der economische geschiedenis zouden weldra andere
historische specialisten komen en voor hun gebied dezelfde eischen stellen'.1 Hij
voorzag het ontstaan van allerlei instituten voor diverse takken van de geschiedenis
en hij betwijfelde of archieven in zulke instellingen wel deskundig beheerd en ge-
inventariseerd zouden worden. Bovendien, konden rotterdamse archieven niet veel
beter in Rotterdam blijven? 'En leidse in Leiden?', zo viel de gemeentearchivaris
van Leiden zijn rotterdamse collega al spoedig bij.2.
Neen, zei Muller, dat leidde maar tot versnippering, en hij gaf hoog op van de
voordelen van het bijeenbrengen van alle 'economische archieven' in één instituut.
Het ontstaan van meer dergelijke gespecialiseerde instellingen, zoals bijvoorbeeld
een 'genealogisch archief' voor het bewaren van familiearchieven zou hij stellig
toejuichen, mits men maar met zijn vingers van overheidsarchieven af bleef. Voor
Muller was een archiefbewaarplaats een 'onderdeel van de staatsmachine, waar de
oude bescheiden uit onze griffies en secretarieën door openbare ambtenaren be
werkt en georganiseerd worden, allereerst voor doeleinden van de staat zelf'A
Een duidelijke beginselverklaring, met het voordeel van grote eenvoud en hanteer
baarheid. Toch hadden ook toen al veel archiefbeheerders een ruimere opvatting
van de taak van het archiefwezen dan de in 1848 geboren Muller. Er kwamen dan
ook nogal wat protesten los van jongere collega's, zowel in de vorm van artikelen
in het archievenblad als in discussies op de jaarvergaderingen van 1915 en 1916.
Behalve de reeds genoemde archivarissen van Rotterdam en Leiden (E. Wiersum,
geb. 1869 en J. C. Overvoorde, geb. 1865) waren dat J. Gimberg (Zutphen, geb.
1864), H. E. van Gelder (Den Haag, geb. 1876), L. W. A. M. Lasonder (A.R.A.,
N.A. 23, blz. 33.
2 N.A. 24, blz. 153-154.
3 N.A. 24, blz. 14.
[309]