schrijft in hun registratuurlijk verband.19 Deze omschrijving verdient de voorkeur
boven definitie 100 van de Nederlandse Archiefterminologie.
Na het herstel van de oude orde en de inventarisatie had men, zo rapporteerde Van
Riemsdijk, de grondslag voor het verdere werk. De stukken uit de daartoe in aan
merking komende inventarisnummers zouden in tijdrekenkundige volgorde alle in
één chronologisch register moeten worden vermeld naar vorm en inhoud en met
verwijzing naar het inventarisnummer. Simpele regesten of, zo men wil, analyses.
In de inventaris zou duidelijk moeten worden vermeld, welke nummers wel en
welke niet aldus verwerkt werden in het analytisch register. Vervolgens diende men
in werkfase vier indices te vervaardigen op het tijdrekenkundig, analytisch regis
ter en wel indices naar onderwerp, plaats en persoon.
Muller was boos. Hij vond dat Van Riemsdijk met hem had moeten werken aan
een gemeenschappelijk rapport. Enkel door eensgezinde, praktische adviezen kon
men, schreef hij, bewerken, dat de regering de aangegeven methode als gebiedend
voorschrift invoerde. Bovendien was het analyseren en indiceren geen werk voor
een wetenschappelijk archivaris. Men kon deze hulpmiddelen wel missen: 'Immers
de archivaris is altijd daar om het publiek de weg in zijn archief te wijzen'. Zelfs
het aanleggen van een chronologische charterlijst, schreef Muller op 21 januari
1880, meen ik dat eigenlijk niet tot de werkkring van de archivaris behoort als
zuiver historische arbeid en voorbereiding op een charterboek.-0 Het kan weieens
interessant zijn de jonge Muller te plaatsen tegenover de oude, zoals men de jonge
Hegel en de jonge Marx wel uitspeelt tegen de oude Hegel en de oude Marx.
Van Riemsdijk antwoordde Muller, dat voor het analyseren en indiceren enkel
kennis nodig is van het oude schrift en nauwkeurigheid. De archivaris kan zich bij
dit werk derhalve beperken tot het leiding geven. Zonder deze neveningangen zou
den de bezoekers altijd de hulp van de archivaris nodig hebben. Aan het uitvaar
digen van voorschriften wilde hij niet denken. Met enig kritisch commentaar ver
enigde hij zich met Mullers definitie: 'Een archief is het geheel der geschrevene
of gedrukte stukken, ingekoomen bij of uitgegaan van een college, respectievelijk
een beambte of eene familie etc.' De reorganisatie van het archiefwezen vorderde.
Voldaan schreef De Stuers op 15 maart 1880 aan Van Riemsdijk: 'Wij hebben
waarlijk sinds 4 jaren op het archiefgebied heel wat veroveringen gemaakt'.21
Den Haag
Het grote struikelblok voor de verdere verbetering vormde het rijksarchief te
's-Gravenhage. De Rijksarchivaris Van den Bergh was in 1865, toen hij Bakhuizen
van den Brink opvolgde, reeds 60 jaar oud. Eerst in 1887, toen hij 82 was, kon het
departement zijn ontslag-aanvrage forceren. Van den Bergh had zijn wetenschap
pelijke betekenis overleefd en miste ieder organiserend vermogen. Hingman, de
'duivels-toejager', de cheville-ouvrière, de spil van het hele bedrijf, aldus De
Stuers, was een zeer intelligent man, doch aan de drank verslaafd. De Jonge en
Leupe waren dood, de rest klerken, dei minores. De hele zaak was in verval.22
20 Ara, archief van het archief 625/2.
21 Ara, archief van het archief 625/5.
22 Ara, archief Onderwijs V 27.
[192]
Tot vreugde van De Stuers verklaarde de oude Van den Bergh in Van Riemsdijk,
de vriendelijke Van Riemsdijk, wel een opvolger te zien.
De Stuers wilde zijn vriend zo snel mogelijk als adjunct-rijksarchivaris en reorgani-
sator naar 's-Gravenhage halen: 'Sta mij bij op de dag van de groote bataille'
schreef hij aan Van Riemsdijk in maart 1880.23 Van Riemsdijk beraadde zich
langdurig. Op 2 juli 1882 antwoordde hij bevestigend op de officiële vraag van
26 april van de minister adjunct-rijksarchivaris te worden. Berustend berichtte hij
bereid te zijn zijn 'zelfstandigen, nuttigen en aangenamen werkkring aan het Gel-
dersche archief prijs te geven'.24 Het wachten van april tot juli zal De Stuers niet
licht zijn gevallen. Het lange aarzelen en de keus karakteriseren Van Riemsdijk.
Muller toonde zich teleurgesteld, dat men voor de belangrijke post in het hem
vertrouwde haagse rijksarchief een ander verkozen had. Het administreren en or
ganiseren, zo schreef hij aan zijn oude leermeester Fruin, zou aan een kamerge
leerde als Van Riemsdijk, minder dan aan iemand anders bevallen.2" Muller zag
dit goed.
Colenbrander schreef op 1 oktober 1932 in verband met de candidatuur van Mar
tens van Sevenhoven naar de opvolging van Fruin onvriendelijk over 'de periode
Van Riemsdijk, toen wij cok een uiterst respectabel man hadden van grote be
kwaamheden, maar zonder daadkracht en men het stuur verloor bij werken zon
der leiding.20
Men kan het betreuren, dat het departement niet is ingegaan op de aandrang, die
curatoren van de rijksuniversiteit te Utrecht in oktober 1877 en december 1879
uitoefenden, om Van Riemsdijk benoemd te krijgen op de vakante plaats van
hoogleraar in het oud-vaderlands recht.27
In een boze discussie met de algemene rijksarchivaris Fruin schreef Heeringa,
Mullers opvolger als rijksarchivaris, eens: 'men is geen Algemeen Rijksarchivaris
voor zijn genoegen. Men kan het hooge ambt aanvaarden uit gevoel van plicht
en vanwege de eer, maar overigens lasciate ogni speranza'.28
Voor Van Riemsdijk gaat dit op. Bij zijn overlijden herdacht het Archievenblad
hem als 'een nobele figuur, een edel gaaf karakter, dat nooit zich zelve zocht'.29
Buiten alle proporties geraakte de relatie tussen Van Riemsdijk en de radicale
drijver De Stuers in de jaren negentig. Ook tussen Van Riemsdijk en Muller kwam
het tot een volledige breuk, die ondanks enkele pogingen van Muller niet meer
te helen bleek. Van Riemsdijk voelde zich te diep gekwetst. Als algemene rijks
archivaris verzette Van Riemsdijk zich zeer fel tegen het streven van Muller en De
Stuers een nieuw rijksarchief te bouwen aan het Blijenburg. Een zekere zelfstan
digheid achtte hij voor het rijksarchief onontbeerlijk bij het wetenschappelijk
functioneren. Hij vond het statige logement van Amsterdam op het Plein, waarin
23 Ara, archief van het archief 625/5.
24 Ara, archief Binnenlandse Zaken Kabinet 293, doss. 90.
25 H. J. Smit en W. J. Wieringa, Correspondentie van Robert Fruin 18451899, Gro
ningen 1957, 290.
20 Archief ministerie van C.R.M. personeelszaken dossier Bijlsma.
27 Ara, archief Binnenlandse Zaken Kabinet 282 doss. 187.
28 N.A. 1929/30 169.
29 N.A. 1922/3 86.
[193]