De verzuilende maatschappij De maatschappij ontwikkelde zich in het laatste kwart van de 19e eeuw van een agransch-oligarchische gemeenschap naar een technisch-democratische samenle ving. Niets kenmerkt wellicht het intellectuele proces meer dan de promotie te Utrecht op 22 december 1874 van de latere Nobelprijswinnaar J H van 't Hoff Een studie op de in 1863, dus toch betrekkelijk kort te voren, door Thorbecke in het leven geroepen Hogere Burgerschool en daarna te Delft was aan de promotie vooraf gegaan. Het kinderwetje van Van Houten van 1874 gaf een eerste aanzet tot een actiever sociaal beleid. Grote publieke werken werden niet meer onder engelse of franse leiding en met buitenlands materiaal en kapitaal uitgevoerd. De bouw van de Mcerdijkbrug in het begin van de zeventiger jaren met nederlandse middelen en personeel tekende het einde van een periode van technische achterlijkheid en buitenlandse overheersing Beleggingen vonden meer en meer plaats in eigen land en nijverheid; de natie emancipeerde zich en verloor het karakter van geëxploiteerd ontwikkelingsland De afschaffing van het dagbladzegel in 1869 maakte ruim baan voor sociale en noli- lieke ontplooiing. Opkomende maatschappelijke groepen gingen zich organiseren en naar staatkundige invloed streven. In het sterk historisch denkende Nederland van de 19e eeuw leidde dit tot een grote vraag naar geschiedkundige feiten en argumenten. Het nationale en plaatselijke verleden diende tot stichting en strijd De Utrechtse aartsbisschop Schaepman, een familielid van de bekende politicus, kenmerkte in een circulaire van 1872 de geschiedenis als een voortreffelijk wapen.2 Middenstanders, boeren, aan het platteland verwante arbeiders, schoolmeesters en employe's zochten zich maatschappelijk een plaats onder leiding van Kuyper 4 alma, Aalberse en Ruys de Beerenbrouck. In patronaten en in jongelingsverenigingen, in dagbladen en in periodieken werkte men op zoek naar eigen aard, plaats en taak met graagte met de geschiedenis. 70l3er' Z° Schreef de communistische voorman David Wijnkoop, vond tegen 1870, toen de Pruisisch-Duitse expansie zich hier begon te doen gevoelen, het mid del om de vertrapte kleine luiden, die politiek ontrecht, economisch misdeeld en moreel en wetenschappelijk niets waren, voor hun politieke en economische rechten te doen strijden en hen in karakter en kennis te verheffen.- Kuypers methode was in modern jargon gesproken, polarisatie op historische grondslag. Grote groepen werden tot. streven en strijden gebracht. In 1872 werden de Bij dragen voor de geschiedenis van het bisdom van Haarlem opgericht en in 1874 het Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht, periodieken, die ge ruime tijd een grote verspreiding en werking hadden. !edwtLomstmeks^r70dArbrh^fening !f" d® S?schiedenis der Kath. Kerk in Nederland I 1959 16 Archief voor de geschiedenis van de Kath. Kerk in Nederland [188] Tussen 1870 en 1876 schreef L. H. C. Schutjes de geschiedenis van het Bossche diocees en tussen 1872 en 1878 publiceerde 1. B. Krüger de geschiedenis van het bisdom van Breda. De latere rijksarchivaris J. Habets deed in 1875 het eerste deel verschijnen van zijn geschiedenis van het bisdom Roermond. De aanstelling van Muller eind 1873 was de vrucht van de sterke behoefte van die tijd zich te bezinnen op en te vormen aan het verleden. Gestimuleerd werd deze benoeming uit universitaire kring. Men streefde in het spoor van Ranke naar een kritische, op bronnenstudie gebaseerde geschiedwetenschap. Het na-Thorbeckiaans politiek bestel had onder druk van radicale volksvertegenwoordigers als Van Hou ten gekozen voor een actiever cultuurpolitiek. Bij Koninklijk Besluit van 8 maart 1874 werd een commissie van rijksadviseurs voor monumenten van geschiedenis en kunst ingesteld. De Stuers Lid en secretaris van deze commissie werd Victor de Stuers. Prominenten uit politiek en cultuur en jongeren, die vormen voor de toekomst zochten, troffen elkaar in de commissie. Men adviseerde over alles, wat geschiedkundig los of vast zat. De noodlottige vernietiging van een groot deel van het Gasthuis-archief te Amsterdam bracht de adviseurs in het eerste verslag over 1874 al tot commen taar op de 'verwaarloosde toestand waarin op vele plaatsen van ons land het ar chiefwezen verkeert tot grote schade van onze nationale en locale geschiedenis'."1 In 1875 kreeg de zorg voor monumenten, musea en archieven een eigen plaats in het overheidsapparaat door de instelling van een aparte afdeling Kunsten en Weten schappen bij het ministerie van Binnenlandse Zaken. De leiding van de nieuwe afdeling kwam bij De Stuers. Met diens optreden kwam er, aldus Muller, weder gang en leven in het Nederlands archiefwezen, dat geheel ingedommeld was sedert de dood van Bakhuizen van den Brink in 1865.5 De opbloei van het Nederlands archiefwezen in de jaren na 1874 was, schreef Van Riemsdijk in 1893, langzamerhand tot stand gekomen en het gevolg van een te voren wel beraamd plan, dat van de referendaris van Kunsten en Wetenschappen was uitgegaan.6 Adviseurs van De Stuers waren aanvankelijk, en in deze volgorde, Van Riemsdijk en Muller. In de jaren 90 steunde De Stuers op Muller en diens Vereniging van Archivarissen. Adjudant van Muller werd neef Fruin. De felle karakters van De Stuers en Muller konden elkaar verdragen: 'Het amuseert mij met U te kibbelen, omdat ik geloof dat gij daar ook plezier in hebt' schreef De Stuers aan Muller.7 Bij het overlijden van De Stuers in maart 1916 schreef Muller weemoedig over een vriendschap, die een wolkenloze hemel van meer dan veertig jaar had gekend en die een geluk was geweest in zijn leven.8 4 A(lgemeen) r(ijks) a(rchief) archief rijksadviseurs inv.nr. 1. 5 N.A. 1913/4 43. e De Gids 1893 IV 51. 7 Gemeentearchief Utrecht, papieren Muller 4 brief van 29 maart 1889. 8 N.A. 1915/6 89. [189]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1974 | | pagina 7