De toekomst en het verleden, het phenomeen Muller 1874,1974 siteitsbibliotheek, beiden te Utrecht, dank zeggen. Voor het voorbereidende speur werk en de samenstelling van catalogus en inleiding moet onze waardering uitgaan naar de dames J. G. Riphagen, C. F. M. J. Schimmelpenninck van der Oye- Van Dam van Isselt, M. G. Suir en de heer J. C. Andries.1 Het inrichten van de expositie is met de gebruikelijke vaardigheid en vindingrijk heid verricht door de heren J. P. A. Vesfers, W. J. Romijn en J. Bosma. Het foto grafische werk is voortreffelijk verzorgd door de heren H. Dijkstra, C. van Dijk en J. W. Haring van de Gemeentelijke Foto- en Filmdienst. De fiaai geslaagde catalogus danken wij aan de heren Vis van de drukkerij Cana- letto, terwijl de vlugge vingers van mevrouw A. A. H. van Bemmel-'t Hoen de tekst zetklaar gemaakt hebben. De algemene rijksarchivaris en de gemeentearchivaris van Utrecht in gesprek met leden van de familie Muller bij de opening van de Mullertentoonstelling op 17 mei 1974. Foto: Foto- en Filmdienst Gemeente Utrecht. Een levend getuigenis met onschatbare informatie verstrekte ons de heer G. Brink huis die Samuel Muller in zijn laatste jaren gekend en beleefd heeft. Dames en heren, het is mij nu een eer en een genoegen het woord te geven aan de heer Ribberink. J. E. A. L. Struick SUMMARY (see p. 210). Zij schreven over Muller als bibliothecaris, Muller en de prentenverzameling en Muller als archivaris, terwijl de heer Struick zelf in de catalogus Mullers levensloop schetste en inging op zijn werk als historicus. Iedere bijdrage bestaat uit een inleiding en een catalogus van de tentoongestelde. Onder de vijftien goed gekozen illustraties de genoemde karikatuur door prof. dr. W. Vogelsang. [186] Waartoe Geschiedenis kan dienen om te prijzen of te laken. Naar eigen beeld en gelijkenis wordt een verleden geschetst; helden en zondebokken verschijnen, lof en blaam worden afgetekend. Men kan in het verleden ook zoeken naar begrip van andere structuren en andere tijden. Met die vorm van geschiedwetenschap is de archivistiek, sinds net ontstaan in de tweede helft van de 17e eeuw, nauw verbonden. Het herkomstbeginsel, dat door Muller nationaal en internationaal erkenning vond, sloot het archiefwezen van na de franse revolutie aan op de geleerdentraditie van het ancien régime en het streven naar een kritische geschiedbeoefening. Het archiefwezen staat in 1974 voor een veelheid van problemen. Het pogen om in het verleden structuren en problemen te vatten van andere tijden biedt hen, die op dreigen te gaan in de nood van de dag, de mogelijkheid om afstand te nemen. Op zoek naar eigentijdse structuren voor de besluitvorming en samenwerking, naar nieuwe werkmethoden en een modern personeelsbeleid heeft het zin zich te ver diepen in het verleden van het vak en in de archivaris Muller. Muller bracht, zo werd bij zijn erepromotie op 4 december 1913 te Utrecht gesteld, het nederlands archiefwezen tot grote hoogte.1 Het is boeiend zich bezig te houden met de vraag hoe dat proces verliep. Inzicht in de structuren en de oplossingen van rond 1874 kan helpen om in 1974 zicht te winnen op doel en middelen. Muller begon in het archivariaat onder beroerde omstandigheden. Het personeelsbestand liet veel, de gebouwen alles te wensen over. De methoden waren onkritisch en or ganisatie ontbrak. In een dikke kwart eeuw kregen Muller en zijn vrienden de hele handel bij de tijd. Er kwamen samenwerkingsverbanden, de vakmethoden werden ontwikkeld, een geschikte personeelsselectie werd verwerkelijkt en archiefdepots werden gebouwd en verbouwd. Er lijken drie oorzaken te noemen voor deze ontplooiing. In volgorde van belang waren dit: de verzuilende maatschappij, De Stuers en Mul ler. Het heeft zin om ter herdenking van het in dienst treden van Muller nog eens terug te zien naar het hoe en waarmee van zijn tijd. Wellicht valt er voor het eigen werk, dat gericht dient te zijn op de toekomst, nog wat van te leren. 1 N(ederlandsch) A(rchievenblad) 1913/14 80. [187]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1974 | | pagina 6