Artikel 2 van de A. M. v. B. bepaalt nu dat, onverminderd hetgeen reeds krachtens artikel 16b van de wet geoorloofd is (dus o.m. kopiëren of doen kopiëren voor eigen oefening, studie of gebruik), niet als inbreuk op het auteursrecht wordt be schouwd het vervaardigen of doen vervaardigen van verveelvoudigingen van ge schriften door de overheid ten behoeve van personen tot haar dienst behorende of ten behoeve van bij de uitoefening van haar dienst betrokken derden (hieronder valt m.i. het publiek van de archiefdienst), doch niet tot een groter aantal dan voor de juiste vervulling van haar taak ten behoeve van de openbare dienst noodzake lijk is. Artikel 2 is op 'andere in het algemeen belang werkzame instellingen' van over eenkomstige toepassing (artikel 5). Aitikel 6 bepaalt verder dat het afgeven van de overeenkomstig artikel 2 vervaar digde kopieen aan degenen te wier behoeve zij zijn vervaardigd, is geoorloofd. Voor bibliotheken en onderwijsinstellingen geldt artikel 2, voor zover in de arti kelen 3 en 4 geen nadere regelen zijn gesteld. Voor onderwijsinstellingen is ver veelvoudiging geoorloofd ten behoeve van degenen die het onderwijs volgen of voornemens zijn examen af te leggen, mits het kopiëren geschiedt ter noodzakelijke aanvulling van de in de leerplannen en studieprogramma's per vak voorgeschreven of aanbevolen leerboeken. Het aantal kopieën mag niet groter zijn dan het aantal eer mgen of studenten dat de kopieën nodig heeft. Voor de regeling voor bibliothe ken bibliotheken zonder winstoogmerk die in belangrijke mate de publieke dienstverlening tot taak hebben en andere bibliotheken, doch deze laatste slechts in het leenverkeer met de eerstbedoelde bibliotheken) raadplege men de A. M. v. B. met de nota van toelichting. De Archiefraad had ervoor gepleit de beperking tot kleine gedeelten van een werk te laten vervallen. Volgens de A. M. v. B. vallen onder 'geschriften' o.m. gehele werken, wanneer daarvan naar redelijkerwijs mag worden aangenomen geen nieu we exemplaren tegen betaling, in welke vorm ook, aan derden ter beschikking worden gesteld, alsmede in een dag-, nieuws- of weekblad of tijdschrift verschenen artikelen, berichten of andere stukken (zie Auteursrecht en archieven blz. 274). Voor de geoorloofd vervaardigde kopieën is echter (artikel 7) met ingang van 1 januari 1975 een vergoeding verschuldigd aan de rechthebbende op het auteurs recht Deze bedraagt voor de ingevolge de artikelen 2, 3 en 5 vervaardigde kopieën J per gekopieerde pagina. Voor onderwijsinstellingen geldt een andere rege- mg: instellingen van wetenschappelijk onderwijs moeten 0,10 betalen, andere onderwijsinstellingen (waaronder de rijksarchiefschool en de S.O.D.-opleidingen vallen) betalen 0,025 per gekopieerde pagina (mits aan de voorwaarden van artikel 4 is voldaan). In bepaalde gevallen is het dus aan te raden de kopieën door de onderwijsinstelling te laten vervaardigen (of, in opdracht van de instelling, door de archiefdienst te laten vervaardigen) en niet door de archiefdienst (ook weer, voor zover het kopiëren volgens artikel 4 geoorloofd is). Overigens moet worden afgewacht (vandaar de datum 1 januari 1975) binnen welk organisatorisch kader de invordering van de vergoedingen zal plaatshebben. Naar verluidt (D.W.F. Verkade in De Volkskrant van 22 juni 1974) wordt aan een in- formatie- en incassobureau aan de kant van de rechthebbenden gewerkt door BUMA, STEMRA en SEBA. De Adviescommissie voor het auteursrecht meent dat het totstandkomen van een centrale incasserende instelling uiterst belangrijk, zo niet noodzakelijk, is voor het goed functioneren van het systeem van vergoe dingen. Zij gaat uit 'van de veronderstelling dat aan de vergoedingsplicht in de praktijk niet zal worden voldaan door afzonderlijke betalingen voor ieder geval waarin een beschermd werk is gekopiëerd, maar door meer globale overeenkomsten, al dan niet met een collectief karakter, tussen de rechthebbenden op het auteurs recht enerzijds en degenen die de kopieën maken anderzijds'. Of deze veronder stelling juist zal blijken te zijn, moet worden afgewacht, temeer daar (anders dan in het voorstel van de Adviescommissie) het bepalen van het bedrag van de ver goeding niet aan het overleg van partijen is overgelaten, maar in de A. M. v. B. zelf is vastgelegd 0,10 resp. 0,025 per pagina). Mocht het 'mechanisme dat de inning en verdeling van de gelden op een redelijk efficiënte wijze mogelijk maakt' op 1 januari a.s. niet tot stand zijn gekomen, dan kan de archiefdienst door een individuele rechthebbende (die weet of vermoedt dat zijn werk gekopieerd is) benaderd worden met een vordering tot vergoeding (overi gens vervalt de verplichting tot betaling door verloop van drie jaren na het tijdstip van de verveelvoudiging). Het betalen van een vergoeding is echter niet geconstru eerd als een voorwaarde waaraan moet zijn voldaan alvorens langs legale weg kopieën kunnen worden vervaardigd zonder toestemming van de auteur. De ver goeding komt uiteraard op de thans geldende tarieven van archiefdiensten voor het vervaardigen van afschriften en andere kopieën. Ook wanneer er een gemeenschappelijk incassobureau zal zijn ingesteld, blijft de mogelijkheid tot individuele vorderingen bestaan. Samenvattend kan, onder verwijzing naar Auteursrecht en archieven blz. 279 (2.2) en blz. 290 (2.11), gesteld worden dat de nieuwe regeling van het kopiëren de taakvervulling door de archiefdiensten niet in ernstige mate behoeft te belemmeren. Afgesloten 24 juli 1974. F. C. J. K. [239] [238

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1974 | | pagina 32