derdaad wel gebeuren. Ik zou nu tot een heel specifiek debat met de geachte afgevaardig
de komen, wanneer wij artikel 25 van de Archiefwet erbij zouden halen. Ik moet er wel
op wijzen, dat ik vooralsnog niet ervan overtuigd ben, dat hier van een onjuiste lezing
van de wet sprake zou zijn.
Van der Werff:
De bewindsman noemt één gemeente. Ik heb over een aantal gemeenten gesproken.
Minister Van Doorn:
Mijnheer de Voorzitter! Als men mij nu maar niet met teveel gemeenten overleg wil
laten plegen! Laat ik nu maar eens met Middelburg contact opnemen. Andere gemeen
ten, die zich daaraan willen optrekken, kunnen zich natuurlijk tot mij wenden. Het adres
is bekend.
11. 17 juni 1974. Antwoord van C.R.M., getekend door de plv. secretaris-generaal,
aan inspecteur op brief van 25 april.
Gelijk u mij in bovenvermelde brief ter kennis brengt heeft het gemeentebestuur van
Middelburg besloten tot het aanstellen van een ambtenaar ter secretarie, die de bevoegd
heid van middelbaar archiefambtenaar heeft,
Gedeputeerde Staten van Zeeland hebben goedkeuring verleend aan het gemeentebestuur
van Middelburg tot het doen van de in de begroting voor 1974 geraamde uitgaaf van
45.000,
In uw brief vraagt u te bevorderen dat op grond van de Provinciewei (artikelen 165
169) het goedkeuringsbesluit van Gedeputeerde Staten van Zeeland wordt geschorst en
eventueel daarna ter vernietiging wordt voorgedragen.
U stoelt dit verzoek op het feit dat u van mening bent dat de aanstelling van deze amb
tenaar in strijd zou zijn met de Archiefwet 1962.
U stelt dat artikel 25 eerste lid van de Archiefwet 1962 bepaalt dat een gemeentelijke
archiefbewaarplaats wordt beheerd door een hogere of een middelbare archiefambtenaar
of, als geen archivaris mocht zijn benoemd, door de gemeentesecretaris.
In Middelburg, zo stelt u, is noch een gemeentearchivaris als zodanig benoemd, noch
het beheer van de gemeentelijke archiefbewaarplaats opgedragen aan de gemeentesecre
taris, doch is gekozen voor een tussenvorm, waarbij een middelbaar archiefambtenaar
onder de secretaris de rol van archivaris speelt, doch de bevoegdheden van een archivaris
mist.
U acht deze situatie ongewenst en ik kan u daarin volgen, hetgeen ik reeds tot uitdruk
king bracht in mijn brief van 7 maart j.l. aan Gedeputeerde Staten van Zeeland. Ik ben
dan ook voornemens met de gemeente Middelburg hierover kontakt op te nemen.
Aangezien het besluit van de gemeenteraad van Middelburg echter niet in strijd is met
de wet en derhalve evenmin het goedkeuringsbesluit van Gedeputeerde Staten
acht ik geen termen aanwezig genoemd goedkeuringsbesluit van Gedeputeerde Staten
voor te dragen voor schorsing. Ik ben evenmin van mening, dat hier gehandeld is in
strijd met het algemeen belang.
Zoals ik reeds deed uitkomen ben ik bereid met de gemeente Middelburg kontakt op te
nemen. Ik wil nog bezien of dit aanstonds dan wel over enige tijd zou dienen te ge
schieden.
Ik stel mij voor u te gelegener tijd op de hoogte te brengen van de ontwikkelingen in
deze aangelegenheid.
12. 1 juli 1974. Repliek van inspecteur aan C.R.M. op antwoord van 17 juni.
Hierbij zeg ik U gaarne dank voor Uw uitvoerig antwoord op mijn voorgaande brief.
Met vreugde merkte ik op, dat U de situatie in Middelburg ongewenst acht. Ik reken
het niet tot de taak van de provinciale archiefinspectie om ongewenste toestanden te
cultiveren. Om die reden hoop ik dat het door U toegezegde contact met het gemeente
bestuur spoedig en wel binnen enkele maanden zal leiden tot de instelling van een ge-
meentearchivariaat.
Mijn zorg en, gelijk U bekend is, niet die van mij alleen over wat zich hier af
speelt wordt zeer versterkt doordat ook elders de gedachte zienderogen veld wint dat
[228
het beheer van gemeentearchieven beter aan secretarieambtenaren dan aan archivarissen
kan worden toevertrouwd. Ik moge dit feit onder Uw aandacht brengen bij Uw over
weging of het de voorkeur verdient reeds aanstonds dan wel pas over enige tijd contact
met de gemeente Middelburg op te nemen.
13. 1 juli 1974. Brief van inspecteur aan G.S. naar aanleiding van de brief van
C.R.M. van 17 juni.
Hierbij doe ik U toekomen een copie van het antwoord dat de minister van C.R.M. mij
zond op mijn brief van 25 april j.l., alsmede van de brief die ik hem naar aanleiding
daarvan opnieuw geschreven heb.
Het zal U bekend zijn dat ik de volledige steun geniet van al mijn collega's, die aan het
overleg inzake de provinciale archiefinspectie deelnemen. Ik deel U voorts mede, dat
de Vereniging van Archivarissen in Nederland in haar vergadering van 17 mei j.l.
unaniem een motie heeft aangenomen, waarbij zij in wezen mijn standpunt onderschrijft,
en dat die motie ter kennis is gebracht van de minister en de Archiefraad.
Tenslotte bericht ik U, dat de algemene aspecten van deze zaak door het lid van de
Eerste Kamer, drs. Y. P. W. van der Werff naar voren zijn gebracht in het op 4 juni j.l.
gehouden beleidsdebat over onderwerpen rakende het departement van C.R.M. De
minister heeft hem toegezegd dat hij de aangelegenheid met het gemeentebestuur van
Middelburg zal bekijken en deze toezegging is ook terug te vinden in zijn aan mij ge
richte brief.
Ik heb voldoende ervaring met toezeggingen op archiefgebied van de opeenvolgende
bewindslieden van C.R.M. om te begrijpen, dat ze ook in dit geval niets voorstellen.
De op een na laatste zin van de brief van de minister maakt trouwens duidelijk genoeg,
dat hij niet de minste haast heeft. Ik heb daarom getracht in mijn laatste brief erop te
wijzen hoe urgent het is dat er tegen misbruiken als in Middelburg wordt opgetreden.
Nog steeds kost het mij moeite een ontduiking van de Archiefwet niet in strijd met die
zelfde wet te achten. De reactie van de met de uitvoering van de wet belaste minister,
zowel in de Eerste Kamer als op mijn brief heeft mij dan ook diep teleurgesteld, temeer
omdat zijn opvatting thans duidelijk afwijkt van wat hij U op 7 maart j.l. schreef.
Het is U bekend dat ik verzocht heb, hangende de Middelburgse archiefkwestie, de rege
ling van de inspectie der provinciale archieven op te schorten. Ik acht het daarom correct,
zulks met het oog op eventueel door U te nemen maatregelen, U tijdig ervan op de
hoogte te stellen dat de brief van de minister mij tot het voornemen gebracht heeft om,
wanneer alle pogingen van mijn collega's en mij om deze zaak conform de Archiefwet
op te lossen, vóór 1 januari a.s. niets opgeleverd hebben, de weg vrij te maken voor
anderen, wier inzichten beter harmoniëren met het ministeriële beleid.
14. 4 juli 1974. Brief van bestuur V.A.N. aan C.R.M.
Naar aanleiding van uw schrijven van 17 juni 1974, waarvan ons een afschrift door
dr. P. Scherft werd toegezonden, delen wij u mede dat dit schrijven ons met zorg vervult.
Zorg in de eerste plaats omdat u tegen de unanieme opvatting in van de vakgenoten,
verenigd in de Vereniging van Archivarissen in Nederland, in feite een handelwijze dekt
welke wij in strijd achten met de geest van de Archiefwet 1962. Zorg ook omdat uw
schrijven beschouwd kan worden als een vrijbrief voor andere gemeenten dan alleen
Middelburg om over te gaan tot benoeming van secretarieambtenaren in plaats van de
door de Archiefwet bedoelde archivarissen. Wij achten het in dit verband niet toevallig
dat in navolging van Middelburg nu ook Amstelveen en Rijswijk (Z.H.) menen dat aan
stelling van een archivaris overbodig is en volstaan kan worden met een middelbaar ar
chiefambtenaar ter secretarie. Zorg in de derde plaats omdat wij menen dat de argumen
ten welke zowel door de provinciale inspecteur als door ons bestuur in briefwisseling
met gedeputeerde staten van Zeeland naar voren zijn gebracht weliswaar ontkend zijn,
maar geenszins weerlegd.
Hoe moeten wij immers uw standpunt rijmen met dat van een van uw ambtsvoorgangers,
die bij de wijziging van artikel 15, tweede lid, van de Archiefwet 1918, een artikel waar
op de huidige redactie van artikel 25 van de Archiefwet 1962 rechtstreeks is gebaseerd,
in 1928 de volgende toelichting gaf: 'Het verdient aanbeveling om duidelijker dan bij de
tegenwoordige redactie van artikel 15 het geval is te doen uitkomen, dat uit een archi-
[229]