dige constellatie is het echter mogelijk, dat slechts 1 X-archief en wel 15 Y-archie-
ven bewaard worden. Het onderwerp behoeft zeker nadere studie, maar ik ben er
van overtuigd dat de moeite niet vergeefs zal zijn.
Over vernietigingscriteria op het terrein dat ik micro-selectie genoemd heb, is al
veel gezegd en geschreven. Uw vereniging heeft zich in 1964 middels een lezing
van de heer Dinkgreve op de hoogte laten stellen over de selectie van overheidsbe-
scheiden." Zowel de Vereniging van Archivarissen in Nederland als de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten hebben ieder een commissie die zich over de selectie
problematiek buigt. Ik wil proberen enkele punten onder uw aandacht te brengen,
die voor zover ik heb kunnen nagaan nog niet eerder in deze vorm gesteld zijn.
Van meet af aan heb ik het een paradoxale situatie gevonden, dat archivalia die
door de eeuwen heen bewaard moeten blijven om de historici in de nabije en verre
toekomst tot historisch bronnenmateriaal te kunnen dienen, thans niet of moeilijk
objectief op hun toekomstige historische waarde geschat kunnen worden. Ik ge
loof echter dat wij ons daarvoor niet behoeven te generen, als wij bedenken dat de
wetenschap der geschiedenis, in zekere zin onze opdrachtgeefster, zelf ook niet de
pretentie heeft meer dan subjectieve interpretaties te kunnen bieden en naar meer
dan intersubjectieve verstandhouding te kunnen streven.14 Bovendien worden de
allerbelangrijkste zaken lang niet altijd aan het papier toevertrouwd. Deze over
wegingen ontslaan ons natuurlijk niet van de verplichting naar ons beste vermogen
zo objectief mogelijk prioriteiten bij de selectie vast te stellen.
De overheidsarchivarissen hebben als algemene regel aangenomen, dal archief
stukken daterend uit de tijd voor ca. 1850 niet vernietigd worden. Men heeft de
grens in het midden van de vorige eeuw gelegd in verband met de belangrijke
staatkundige veranderingen die toen in ons land plaatsgrepen. Ook voor de be
drijfsarchieven zou de tijdgrens van ca. 1850 aangenomen kunnen worden. Het
lijkt mij echter zinvoller de caesuur te leggen bij een mijlpaal in de economische ge
schiedenis van ons land. Even zinvol is het vernietiging op grote schaal dan pas te
laten beginnen, wanneer bewaring van het totale aanbod van archieven problemen
op gaat leveren. Nu verkeren wij in de gelukkige omstandigheid dat beide elemen
ten, én een mijlpaal in de economische geschiedenis én een sterk groeiend aanbod
van economisch-historische archivalia, samenkomen in het begrip 'take-off'. De
'take- off is een door Rostow geïntroduceerde term, die weliswaar niet onaange
vochten gebleven is, maar als beeld toch wel bruikbaar genoemd kan worden.15
Rostow duidt met de term 'take-off' (start of afzetsprong; eig. het van de grond
loskomen van een opstijgend vliegtuig) een fase, de belangrijkste fase, in zijn
theorie van de economische groei aan, nl. die, waarin de industrie van een land
van de grond gaat komen, waarin de economische expansie op eigen kracht voort
gaat. Een mijlpijl in de economische geschiedenis dus en een sterk toenemend
aanbod van economisch-historische archivalia. Dit laatste is het geval, wanneer wij
J1'H: M; Dinkgreve, 'Vernietiging van archiefstukken' in Mededelingen; orgaan van
de Nederlandse Vereniging van Bedrijfsarchivarissen (1964) nr. 1, p. 2034.
nulDVS1?™» 'Geschiedenis rnakro-psychologie. Het probleem der wetenschap-
pelijke methode in Tijdschrift voor Geschiedenis 1974) nr. 1, in het bijzonder p. 13—15
W. W. Rostow, De vijf fasen van economische groei (Utrecht/Antwerpen 1963).
[216]
uitgaan van de hypothese, dat een toenemende economische bedrijvigheid een
evenredige toename van de papieren neerslag ten gevolge heeft. In Nederland, nu,
heeft de 'take-off', zoals J. A. de Jonge in zijn dissertatie "De industrialisatie in
Nederland tussen 1850 en 1914' op overtuigende wijze aangetoond heeft, plaats
gevonden in de jaren negentig van de vorige eeuw.10 Het voorgaande betoog leidt
tot de conclusie dat ondernemingsarchivalia uit de tijd voor ca. 1900 op het punt
van de vernietiging met de nodige voorzichtigheid behandeld dienen te worden.
Archiefstukken uit de tijd na 1900 kunnen in deze visie op grotere schaal vernie
tigd worden. Het verdient echter wel aanbeveling die grens op 'het breukvlak van
twee eeuwen' zoveel mogelijk met een belangrijke verandering in de organisatie
of de administratie van het bedrijf te laten samenvallen.
Niet in alle gevallen behoeft het aanbod van bedrijfsarchieven uit de tijd na ca. 1900
groter te worden. De grootte van het aanbod wordt nog door verschillende andere
factoren dan de economische groei beïnvloed. Ik verwijs naar calamiteiten in
Rotterdam, die grote verliezen aan particuliere archieven toegebracht hebben als
ook naar de opzettelijke vernietiging die plaatsvindt, omdat men onvoldoende op
de hoogte is van de historische waarde. De grens van ca. 1900 is dan ook een
relatieve.
Het volgende punt dat ik onder Uw aandacht zou willen brengen betreft de (con
ventionele) financiële administratie. De financiële administratie vormt een belang
rijk gedeelte van het bedrijfsarchief. Waarschijnlijk hangt dit samen met het feit,
dat het voornaamste doel van de onderneming winstmaximalisatie is een finan
cieel doel dus. Uiteraard spelen ook de wettelijke voorschriften in dezen een rol.
Kenmerkend in selectief opzicht voor de financiële administratie is, dat de
series boekingsbescheiden t/m jaarstukken dezelfde gegevens in verschillende sta
dia van bewerking bevatten. Het eindstadium de jaarstukken geeft de ge
gevens in de meest geordende, overzichtelijke vorm. Aan deze overzichtelijkheid
zijn echter vele informatieve details opgeofferd. Het beginstadium de boekings
bescheiden heeft daarentegen gegevens te bieden die minder overzichtelijk zijn,
maar deze gegevens zijn rijk aan details. Van beginstadium naar eindstadium toe,
van boekingsbescheiden in de meest eenvoudige vorm via dagboeken, jour
nalen en grootboeken naar de jaarstukken, winnen de gegevens dus enerzijds aan
overzichtelijkheid, maar verliezen anderzijds aan informatie-waarde.
Op dit punt aangekomen, ga ik een geheel ander element in mijn beschouwing op
nemen, en wel de ruimte die door de verschillende series in beslag genomen wordt.
Op het eerste gezicht lijkt dit een vreemde eend in de historische bijt. Maar wan
neer wij bedenken, eerstens, dat ruimte evenals tijd geld is vooral ruimte in de
overheidsarchiefbewaarplaatsen met hun dure voorzieningen voor een goede en
veilige bewaring en vervolgens, dat ruimtegebrek één der motieven tot vernieti
ging van archivalia is, dan zien wij in dat deze vreemde eend een economische is,
waarmee bedrijfsarchivarissen ongetwijfeld al vertrouwd zijn en waaraan over
heidsarchivarissen beginnen te wennen.
16 J. A. de Jonge, De industrialisatie in Nederland tussen 1850 en 1914 (Amsterdam
1968) p. 344.
[217]