buiten vakkringen. De hoogleraar Blok schreef 11 'Het staat nog te bezien, of het gewenscht zoude zijn de zuiver chronologische indeeling te vervangen door een zuiver systematische, die zeker wetenschappelijker zou zijn maar voor den gebrui ker, waarschijnlijk minder gemakkelijk. Men dient in het oog te houden, dat de eischen, die een archivaris behoort te stellen aan eene wetenschappelijke organisatie van zijn archief, nog volstrekt niet identiek behoeven te zijn aan de behoeften van den onderzoeker.' Nu was Muller iemand die door kritiek snel ontvlamde. Hij reageerde geraakt op de kritiek van Blok en zette nogmaals de nadelen van de chronologische ordening uiteen. In zijn weerwoord stak venijn tegenover de niet-deskundige (want: niet- archivaris) die had durven kritiseren. Blok op zijn beurt repliceerde ironisch onder de titel 'Aan het heilige huisje geraakt': 'Vol verschuldigden eerbied pleeg ik, be langstellende leek, nederig op te zien tot den archivaris als zoodanig. Ik ga nog wel niet zoover als het 'publiek' in zeker door mij bezocht Duitsch archief, waar men bij het s morgens verschijnen van den 'Herr Director' als één man opstond en hem in koor een 'Guten Morgen, Herr Director' toezong, maar ik heb toch eerbied, heusch! Alleen als gebruiker van het archief meen ik [in] alle bescheidenheid ook tegen over den 'deskundigen archivaris' eenig recht van meêpraten te hebben.' Zelfs nu, bijna 80 jaar later, moeten wij archivarissen constateren dat wij er niet in geslaagd zijn de gebruikers van de archieven, van onze inventarissen, te over tuigen van het nut van onze werkwijze. Nog opperen historici en andere bezoe kers bezwaren tegen de niet gemakkelijk bruikbare inventarissen. De verdediging van de archivaris lijkt ook nu nog vaak op de verdediging van de ivoren toren. Blok ook ontkende, eerst tegenover Muller, later tegenover Fruin, de zelfstandig heid van de archiefwetenschap. Wat de archivarissen wetenschap noemen, noemt Blek vakkennis. Fruin fulmineert 'Voor de hoogleeraren in de verschillende histo- lische wetenschappen, blijft de Archiefkennis eene hulpwetenschap, een middel om de historische kennis uit te breiden en dus de historische wetenschappen beter te beoefenen. De ontwikkeling, die het Archiefwezen hier te lande in den laatsten tijd genomen heeft, strekt juist cm de Archiefwetenschap vrij te maken van de historie en. als een zelfstandig vak te beoefenen'.12 Dat was in 1902, vier jaren na het verschijnen van de Handleiding, nogal hoog moedig. Dr. J. L. van der Gouw, in 1973 de eerste hoogleraar in de archiefweten schap, heeft erop gewezen dat die wetenschap zich daarom zo weinig heeft kunnen ontwikkelen omdat 'bij ons de archivistiek van den aanvang af een sterk normatief karakter heeft gekregen. Wij hadden al een ethiek toen we nog geen dogmatiek hadden en zo is hoe hoort het' bij ons niet zelden versleten voor 'hoe is het' en omgekeerd'.13 Voor dat normatieve heeft de Handleiding werk van juristen gezorgd, maar de fout is geweest dat die Handleiding tot canon werd, waaraan geen tittel of jota mocht worden veranderd. Vooral Fiuin werd niet moe dat op te leggen. 11 NAB 5, blz. 46—51, 81—85. 12 NAB 12, blz. 236, citaat in VROA XXV, blz. 63—64. 13 J. L. van der Gouw, Archiefwetenschap, blz. 4. [204] Muller veroorloofde zichzelf en anderen iets meer vrijheid: 'want ik zie geheel niet in, waarom wij altijd bij die Handleiding zouden zweren als bij een evangelie: wanneer wij op een gegeven oogenblik bewijzen, het thans beter in te zien dan onze Handleiding deed, dan moet die m.i. eenvoudig veranderd worden'.1'1 Maar op kritiek reageerde Muller scherp: 'Menigeen heeft Muller gewond door scherpen spot of schamperen hoon; hij schermutselde graag, maar vergat soms een dop op zijn fleuret te zetten'. 'Door te verharden in een eenmaal opgevatte meening werd hij soms onbillijk' (Kernkamp). Het canoniseren van de Handleiding is echter niet het werk van Muller en Fruin geweest, maar van 'latere, nog eerbiedige generaties, voor wie de historische zo tijdgebonden principes van de in de praktijk gegroeide Handleiding waren verhard tot dogmata (Van der Gouw). Een vertegenwoordiger van die generaties: 15 'Den twijfel uit te spreken, of de stellingen in de Handleiding wel alle volkomen juist zijn en inderdaad worden of kunnen worden toegepast, lijkt mij gevaarlijk en on doelmatig'. Zelfs in onze tijd waarin in de 'Nederlandse archiefterminologie' heel voorzichtig de Handleiding hier en daar op de tocht wordt gezet wordt 'zoals het kan' vaak opgeofferd aan 'zoals het moet'. Muller en de particuliere archieven Bij de eerste discussie over Mullers stellingen, in 1893, was de vergadering van de Vereniging het erover eens dat de definitie van een archief 'door hare bewoor dingen voldoende aangeeft, dat zij niet slaat op familie-archieven'. Een huis- of familiearchief vormt geen geheel, het is een conglomeraat van papieren en stukken die meermalen op zonderlinge wijze bij elkaar zijn gekomen, zij missen het orga nisch verband. De regels voor gewone archieven kunnen daarom op familie- of huisarchieven niet toegepast worden. Al in 1879 had Muller deze afwijzing neergeschreven. Hij stond daarin niet alleen: anderen, met name Fruin, deelden deze opvatting, die m.i. bijzonder nadelig is ge weest voor het archiefwezen. Muller wilde wel particuliere archieven redden, maar dan hoorden ze thuis bij de handschriften in de stadsbibliotheek. Stichting van een depot van familiearchieven (Muller noemt het een genealogisch depot) juicht hij toe, mits het natuurlijk de handen afhoudt van ambtsarchieven van leden der be trokken families. Op grond van zijn formalistische opvatting over archieven en uit gebrek aan be langstelling voor andere dan overheidsarchieven, weigerde Muller vele aan het rijksarchief aangeboden familie- en huisarchieven of vernietigde ze.10 Wat over Mullers ambtelijk optreden is geschreven is wellicht ook hier van toe passing: 'of in sommige gevallen door een tactiek van wat meer geven en nemen niet meer had kunnen worden bereikt, al is mr. Muller daarbij formeel ongetwij feld consequent tewerkgegaan'.17 NAB 25, blz. 114. 15 C. C. D. Ebell, NAB 38, blz. 137—138. 10 L. P. L. Pirenne (red.), De rijksarchieven in Nederland, blz. 394. 17 NAB 27, blz. 85. [205]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1974 | | pagina 15