stukken uit één depot bij elkaar en plaatste die in tijdrekenkundige volgorde even tueel aangevuld met afschriften van stukken uit andere depots. Banden en delen werden uit elkaar gehaald, procesdossiers beroofd van retroacta, alles ter wille van de chronologische orde. Een andere gebruikelijke systematiek was een verdeling van de stukken in bepaal de rubrieken, ongeveer zoals dat in een bibliotheek gebeurt. Volgens een tevoren bedacht schema werden de stukken uit het depot in rubrieken als 'kerkelijke zaken' financiële zaken' enz. bijeengebracht. Mullers bezwaren tegen dat systeem waren gelegen in het subjectieve karakter van zo'n indeling en de moeilijkheid om archief bestanddelen van algemene aard onder een bepaalde rubriek onder te brengen Het meest principiële bezwaar, zowel tegen de chronologische ordening als tegen de rubriekenindeling, was dat ze archieven beschouwden als verzamelingen van histonsch belangwekkende stukken en daarmee miskenden de aard van een archief. Muller kon in deze kritiek steunen op Vermeulen, die hem als gemeentearchivaris was voorgegaan en die hij in 1879 als provinciaal archivaris zou opvolgen Ver meulen - pionier en autodidact - had al in 1850 in zijn verslag aan gedeputeer de staten van Utrecht geschreven dat 'een archief toch is voor iets meer te houden dan voor eene eenvoudige verzameling van historische handschriften, die geen anderen band hebben, dan dat zij in hetzelfde lokaal bijeen werden gebracht'. En Vermeulen kapittelt zijn voorgangers: 'Men sloeg geen acht op den oorsprong of het ontstaan der verzamelingen'. Voor Muller waren deze gedachten niet ge heel nieuw, want aan de Ecole des Chartes 'werd de leeraar, die over de organi satie van archieven handelde, niet moede om 'Ie respect des fonds' te prediken k herinner mij nog goed, hoezeer de man mij daarmede verveelde; eerst later heb ik ingezien, hoe wijs zijn raad was en hoe gelukkig het was, dat hij dien raad voortdurend voor de toekomstige archivarissen herhaalde'.5 Muller begon dan ook, zowel in 1877 in het gemeentearchief, als in 1879 in het rijksarchief, met de archieven van afzonderlijke instellingen afzonderlijk te plaat sen. H,j ging echter verder, door het (later door hem zo genoemde) herkomstbe- gmsel te formuleren en toe te passen: 'de methode van archiefregeling volgens welke elk stuk wordt gebracht tot het archief en tot de afdeeling van het archief waartoe het, toen het archief nog een levend organisme was, laatstelijk heeft be- hoord .6 Muller volstond dus niet met het bijeenplaatsen van de stukken, afkomstig van één orgaan, individu of gemeenschap, maar streefde er bovendien naar om in elk ar chief het stuk weer de plaats te geven die het daar in de tijd van de archiefvorming gehad zou kunnen of moeten hebben. Dat was herstel van de oude orde, al in 1850 i oor Vermeulen aanbevolen en, zij het aarzelend, in praktijk gebracht. Vermeulen immers beschouwde 'als eene der hoofdvereischten van de wetenschappelijke rang schikking en inventarisatie om iedere afdeeling, voor zooveel dit. zonder in het minutieuse te vallen, geschieden konde, weder de inrigting te geven, die zij heeft moeten hebben vóór dat hare orde door de eene of andere noodlottige oorzaak 5 NAB 5 blz. 48. a NAB 17, blz. 14. verstoord werd.' Dus trachtte Vermeulen 'de oorspronkelijke orde terug te bren gen, die eenmaal de praktische was, en wel door geene andere met voordeel kan worden vervangen'. In de oude orde vond ook Muller het objectieve gegeven waarnaar de inventari- sator zich moet richten. Wat eertijds door de archiefvormende administratie te weeg was gebracht, mocht niet zonder meer veranderd worden terwille van een door de inventarisator bedachte systematiek. Bij dit alles was het noodzakelijk te definieren wat een archief nu eigenlijk is. Die definitie tot stand gekomen na een schriftelijk en mondeling dispuut tussen Van Riemsdijk en Muller heeft tenslotte, in de woorden van de paragraaf 1 van de Handleiding, internationale faam gekregen. Mullers ideeën waren, zoals ik aangaf, niet alle oorspronkelijk. Veel heeft hij kun nen ontlenen aan Vermeulen, aan de discussies met Van Riemsdijk en aan de lessen aan de Ecole des Chartes. Toch ben ik het niet eens met de wat modieuze ontmythologisering die het de laatste tijd op Muller heeft begrepen en welke ver oordeelt 'De niets ontziende geldingsdrang van Muller, die verschillende oor spronkelijke ideeën van Vermeulen usurpeerde en weliswaar verbeterd als de zijne uitdroeg in een tijd, die daarvoor gunstiger was'.7 Vermeulen had wel oorspronkelijke ideeën maar bleef in eenzaamheid, stil en afge zonderd, werken. Het is Muller geweest die openlijk erkennend dat hij in de voet sporen van Vermeulen trad 8 de zaak verder uitgediept en georganiseerd heeft. Al in de eerste jaargang van het Nederlands archievenblad vinden we een pro grammatisch artikel van Muller over 'De inrichting onzer archiefinventarissen'. Muller spoort zijn vakgenoten aan tot meer uniformiteit, althans in hoofdzaken en in zekere praktische consequenties van vorm. Weliswaar stelt elk archief zijn eigen eisen, maar over de hoofdbeginselen moet toch eenstemmigheid bestaan. Daarom formuleert Muller in het Archievenblad een aantal stellingen, die, met die van Gratama en Fruin, ter discussie moeten komen in de jaarvergadering van de Vereniging. De stellingen van Muller waarvoor de grondslag al in 1879 in het verslag van het gemeentearchief is gelegd worden in 1893 door de Vereni ging aanvaard en vormen de basis voor de Handleiding van Muller, Feith en Fruin, die tenslotte in 1897 verschijnt. Aangename lectuur levert de Handleiding niet op, zo vrezen de schrijvers zelf en generaties archivarissen zeggen het hun na. Toch maakte de Handleiding furore, in eigen land en ver daarbuiten. Was de Handleiding immers niet 'soltanto per l'Olanda, ma si bene per tutti i paesi'? De Handleiding was, moest zijn, een strijdschrift, waarin Muller, Feith en Fruin met het zwaard in de hand 9 hun collegae (ieder nieuw lid van de Vereniging werd verplicht een exemplaar aan te schaffen 10) poogden te overtuigen van de nood zaak van hun methodiek. Dat doordrijven, dat dogmatisme, wekte weerstand, ook 7 C. Dekker, Het regest, blz. 363. 8 NAB 2, blz. 12—13; 16, blz. 7—8. 9 Aldus de enige recensent van de Handleiding, A. J. Flament: NAB 7, blz. 114. 10 NAB 7, blz. 5. [202] [203

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1974 | | pagina 14