archiefdepots financieel over en gaf ze een voor die tijd behoorlijke huisvesting. Na Gelderland (1877) werd ook het Utrechtse provinciaal archief per 1 januari 1879 (na de dood van archivaris Vermeulen) door het rijk overgenomen. De gemeente archivaris Muller werd tevens tot 'Iandsarchivaris in de provincie Utrecht' be noemd. Wat Muller in het provinciaal archief aantrof tart iedere beschrijving. De huisves ting was verschrikkelijk; de charters lagen in sigarenkistjes waarboven gelukkig een afdakje stond waarlangs het door het dak stromende hemelwater naar beneden vloeide. De stukken die Vermeulen het meest nodig had, stonden ook het dichtst bij het bureau, de nummering in het depot klopte niet met die in de gebrekkige in ventaris enz. Dat, zo schrijft Muller in zijn eerste verslag als rijksarchivaris, te Utiecht, evenals overal hier te lande, maar weinig gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid tot het doen van nasporingen is maar gelukkig: bij gebrek aan °oede inventarissen zou men toch de weg niet kunnen vinden. Aan de slechte behuizing kon in die jaren, vooral dankzij De Stuers, op korte ter mijn iets worden gedaan: in 1883 wordt een nieuw archieflokaal in gebruik oe nomen (overigens werd pas na drie jaar ook de nieuwe blusinrichting op de water leiding aangesloten!). Even leek het of Muller uit Utrecht zou vertrekken. In 1880 overleed de adjunct- -tr8 aan het rijksarchief in Den Haag, De Jonge. De Utrechtse hoogleraar r (b'J wie Sam als jongen in huis had gewoond) pleitte bij de minister voor be noeming van Muller. Tenslotte werd Th. van Riemsdijk, de Gelderse rijksarchi varis (die nog korte tijd bij Muller als volontair gewerkt had) benoemd. Muller schrijft aan Frum: 'Ik denk dat de nieuwe Rijksarchivaris heel veel met administra tie en organisatie zal te doen hebben, een nuttig en noodig werk, maar niet heel aangenaam. (Ik denk dat Riemsdijk minder dan iemand dat bevallen zal! Hij is een kamergeleerde van nature.) De 'teleurstelling' bestaat dan ook voor mij al leen in de houding van de regeering, die zich aanstelde alsof Holland zonder Riems- dijk m last zou zijn. En dan in de wijze, waarop Riemsdijk deze zaak tegenover mij behandeld heeft. Nu, dit is een teleurstelling, maar ik kan zonder hem en zon der het Rijksarchief gelukkig zijn!' De Stuers organiseerde het rijksarchiefwezen ook op andere wijze. In 1890 komen voor het eerst de rijksarchivarissen in de provincie bijeen om, onder voorzitterschap van de in 1887 algemene rijksarchivaris geworden Van Riemsdijk, te beraadslagen over de door de minister gestelde vragen. Dit werd de jaarlijkse bijeenkomst van rijksarchivarissen, waaraan ook Muller deelnam. Ook buiten het rijksarchiefwezen ontstond behoefte aan meer onderling contact. Op 17 juni 1891 werd de Vereeniging van archivarissen in Nederland opgericht. eertig van de 48 in aanmerking komende gemeente- en rijksarchivarissen"traden toe (een van de weinigen die zich afzijdig hield was Van Riemsdijk). Muller (die zoals later is gezegd, door een of andere vergissing niet tot de oprichters hoorde) werd direct lid van de Vereniging en al in 1893 voorzitler. Hij bleef dat tot 1920 met een onderbreking van 19101913. Van 1912-1914 voerde Muller de zogenaamde Bossche campagne. Aantijgingen [200] van een gepasseerde ambtenaar jegens de rijksarchivaris in Noord-Brabant hadden een onderzoek nodig gemaakt; Muller werd, cp aandrang van de in 1912 benoem de algemene rijksarchivaris R. Fruin Th.Az. (neef van Robert Fruin), tijdelijk belast met het beheer van het Bossche rijksarchief. Muller is viermaal een professoraat aangeboden (Leiden, Groningen, Amsterdam en Utrecht). Muller was echter geen groot spreker en voelde daarom weinig voor het collegegeven. Een professor, schrijft Muller43, is half hogepriester der weten schap, half gedistingeerd onderwijzer. In het eerste had Muller wel zin (hij zou dan meer tijd voor eigen onderzoek krijgen), in het tweede niet. 'Ik heb', schrijft Muller aan Fruin (1886) 'nooit kunnen vinden, dat de werkkring van een archivaris per se lager stond dan een professoraat, maar wanneer ik zie, hoe klein en armzalig vele mijner collega's hun levensdoel opvatten, verwondert het mij niet, dat het baantje in minder hooge achting staat'. Om juist daaraan wat te doen, daarvoor heeft Muller zich bijzonder ingezet. Als gemeentearchivaris moest Muller per 31 december 1918 aftreden. Hij moest, want, tot zijn verdriet, had de gemeenteraad kort tevoren bepaald dat gemeente ambtenaren op hun 70ste moesten aftreden. Nog korte tijd is Muller rijksarchivaris gebleven, tot hij per 1 januari 1921 ontslag uit die functie kreeg, ongeveer twee jaar voor zijn overlijden op 5 december 1922. Muller en de inventarisatie van archieven Muller trof bij zijn optreden in 1874 in het gemeentearchief een 'voorbeeldloze warboel' aan. Er bestond geen onderscheid tussen archief, topografisch-historische atlassen, bibliotheek en museum. Muller begon, zoals ik vermeldde, met het ver vaardigen van catalogi van de atlassen, het museum en de bibliotheek. In het laatste kwartaal van 1877 nam hij het ordenen van het archief ter hand; in 1879 verscheen een schema van de inventarissen, die sedert 1880 in druk uitkwamen. Muller begon met het jongste deel van het archief, nl. het gemeentearchief van na 1814, omdat de administratie met de ontsluiting van juist dat deel het meest gebaat was. Behalve de inventarissen van het middeleeuwse stadsarchief, het archief over de periode 15771795 en van het archief uit de overgangstijd, verschenen reges ten van het gemeentearchief, inventarissen van de archieven van de burgerlijke stand, van de talrijke corporaties en stichtingen, gilden en broederschappen, ker ken en kloosters, wees- en begijnhuizen. In 1914 een aparte inventaris van de aan winsten en een uitvoerige index (van de hand van De Leur), later nog weer gevolgd door een inventaris van de archieven van de gods- en gasthuizen en het dolhuis. Een indrukwekkende inventarisatiearbeid in een betrekkelijk korte periode. Toen Muller in 1877 wilde beginnen met de archiefordening, stond hij voor de vraag hoe hij dat nu moest doen. Er bestond geen opleiding tot archivaris; wel had Muller enige colleges aan de Ecole des Chartes gevolgd. Er waren in den lande wel een paar inventarissen gemaakt, sommige ook gepubliceerd. De meeste van die inventarissen waren chronologisch ingericht: men bracht alle 43 NAB 14, blz. 82. [201]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1974 | | pagina 13