sinds Bakhuizen van den Brink het rijksarchief gevestigd was, heel geschikt. Het gebouw was, zoals zijn vriend De Geer in de Tweede Kamer betoogde: droog, ruim en luchtig.30 Overtrokken lijkt de vrees, dat het departement met de geduchte referendaris het door het archief te ontruimen pand zou betrekken en dat men in de nieuwbouw geheel een aanhangsel zou worden van politieke, comptabele en representatieve berekeningen ten departemente. Nieuwbouw zou de overdracht mogelijk maken van de vele 19e eeuwse archieven, die bij de restauratie van het Binnenhof afgevoerd moesten worden. Van Riemsdijk verlangde, dat men deze archieven eerst zou schonen. Hiertoe zouden bij elk departement twee ambtenaren moeten worden aangewezen om onder leiding van een hoofdambtenaar de schifting ter hand te nemen. Tweederde immers van al de papieren, die de ministeries produceerden, had na korte tijd slechts waarde voor de papiermolen. Men moest met de overdracht bovendien niet verder gaan dan 1840. Het wetenschappelijk karakter van de archieven staat of valt, aldus de Alge mene Rijksarchivaris, met de openbaarheid. Ten aanzien van nog jongere archieven zou de openbaarheid echter niet geheel onbeperkt kunnen zijn.31 Het waren, zoals immer bij deze man, doordachte standpunten. Ze werden door Muller c.s. als onpraktisch terzijde geveegd. Het verbitterde Van Riemsdijk zeer dat de door Muller beheerste Vereniging van Archivarissen zich achter de plannen van De Stuers stelde. De publiciteit, de meeste adressen, zo noteerde hij geheel van streek, waren uitgelokt door Muller 'die zich verbazend vee! moeite geeft voor deze zaak'.32 Op 25 oktober 1894 stond het rijksarchief in brand. Men wist het gevaar snel te bedwingen. Dat was niet het geval met de rookontwikkeling en de sensatie. Het gebeurde in de middag, tussen vier en half vijf, toen, gezegende tijden, aan de overkant van het rijksarchief de sociëteit De Witte gevuld was met ministers, kamer leden en andere notabelen. De bouw van een nieuw, brandvrij depot was niet te keren. Ook goede suggesties van Van Riemsdijk kregen geen gehoor meer. Het rijksarchief, dat in 1902 op het Bleijenburg geheel in gebruik kon worden ge nomen, is een monument voor De Stuers en Muller. Hoe Tijdens de heerschappij van De Stuers in de jaren 18741901 werd het archief wezen omhoog gestoten. Men bouwde en verbouwde. Mullers plan te Utrecht een opleiding te organiseren, stuitte op de vraag van De Stuers naar de afzet: 'gaat het aan van Rijkswege zoo'n kweekerij te maken, als er geen débouché is?' 33 In overleg met de hoogleraren in de geschiedenis en het oud-vaderlands recht verwierven Muller en Van Riemsdijk zich opmerkelijke medewerkers. Betreurd moet worden, dat Fruin bij zijn vertrek naar Den Haag als opvolger van de door hem zo zeer 30 Handelingen 2e Kamer 1893/4 683 21 dec. 1893. 31 De Gids 1893 IV 53. 32 Ara, archief van het archief 635/26. 33 Gemeentearchief Utrecht, papieren Muller 3 brief De Stuers van 15 juni 1894. [194] bestreden Van Riemsdijk de sollicitatie van de jonge N. W. Posthumus naar Mid delburg niet wist aan te grijpen. Van Riemsdijk had zich in een uitvoerig rapport van 17 december 1910 terecht enthousiast getoond over deze candidaat. Het ar chiefwezen in het tweede kwart van deze eeuw zou er heel anders hebben uitge zien, als de krachtfiguur Posthumus, een geboren archiefman, niet was afgewezen. Fruin was dan ook niet tot zijn 75e jaar in functie gebleven. Met de in 1890 ingestelde jaarlijkse bijeenkomst van rijksarchivarissen was er een aanzet tot organisatie gekomen. De Stuers had deze bijeenkomsten ook open willen stellen voor gemeente-archivarissen. Het viel anders uit en in 1891 werd de Vereeni- ging van Archivarissen opgericht. Gerekend naar de tijd rond de eeuwwisseling had men een redelijke organisatievorm bereikt. De werkmethoden werden ontwikkeld. Fundament was het herkomstbeginsel. Mul ler omschreef dit als de methode, waarbij wordt uitgegaan van de plaats en de betekenis, die de handelende instantie aan de bescheiden gaf.34 Deze methode lag ten grondslag aan de regelen voor de indeling, ordening en inventarisatie van 's rijks archieven, die de minister van Binnenlandse Zaken, de bekende Van Houten, vaststelde bij beschikking van 10 juni 1897. Zekerheid omtrent hetgeen in de depots thuis behoort is, had Van Riemsdijk ge schreven, een hoofdvereiste voor een behoorlijke openbaarheid.35 Zowel de inhoud van de dépots als de inventarisatie werden gebaseerd op het herkomstbeginsel. Het openbaar archiefwezen kreeg hiermede, naar het woord van Muller, een logische en wetenschappelijke grondslag.38 Veelgeprezen en hoog- geroemd is de Handleiding van 1898. De dogmaticus en drijver Muller bewerkte ermee, dat het herkomstbeginsel nationaal en internationaal werd aanvaard. Dit sloot aan op de ontwikkeling van de kritische geschiedwetenschap na Niebuhr en Ranke. We kennen Mullers discussies met Blok en Huizinga. Ketelaar ging er onlangs nog op in.37 Huizinga definieerde de geschiedenis als de geestelijke vorm, waarin een cultuur zich rekenschap geeft van haar verleden. Blok vond een documentaire be handeling van de archieven gemakkelijker voor de historicus. Bloks voorkeur ge lijkt op het verlangen van hen, die vreemde culturen willen benaderen vanuit luxe hotels, onder leiding van westerse gidsen en zonder de taal te leren. Muller wees dit af. Ook in de toekomst zal voor de politiek-juridische vragen van administratie en burger, en zeker geldt dit wanneer de termijnen verkort worden, het authentieke verband, in het spoor van Muller, moeten worden gehandhaafd. Eveneens onont beerlijk is deze vakmethode voor de geschiedkundigen, die streven naar het be grijpen van structuren en die de andere tijden willen verstaan in het anders zijn. 34 J. Cuvelier en L. Stainer, Congrès de Bruxelles 1910, actes, Brussel 1912, 140: Het herkomstbeginsel is de methode van archiefregeling, volgens welke het stuk wordt ge bracht tot het archief en tot de afdeling van het archief, waartoe het, toen het archief nog levend organisme was, laatstelijk heeft behoord. 35 De Gids, 1893 IV, 55. 38 N.A. 1913/4 43. 37 F. C. J. Ketelaar, S. Muller Fz. en het Nederlands archiefwezen, N.A. 1974 198. [195]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1974 | | pagina 10